Met de Dag van de Maker ondersteunen Circuscentrum, Dag van de Dans, detheatermaker en Het TheaterFestival kunstenaars in hun traject naar professionalisering. Een dag lang krijgen makers van verschillende generaties de ruimte om samen te werken en expertise te delen. Een verslag van de Dag van de Maker van 9 september 2023 lees je hieronder. Het thema van deze editie was accessibility in practice.
Binnen de podiumkunsten hebben dans, theater en circus elk hun eigen taal en ontwikkeling. Het podium is hun (t)huis, maar wel één met verschillende kamers.
Tijdens Dag van de Maker willen we de gelegenheid creëren om met elkaar aan de slag te gaan, over de verschillende disciplines heen. Om te zweten en te denken / te denken en te zweten. Elkaar te ontmoeten, te bevragen, samen uit te proberen. Wat kunnen theatermakers leren van circusartiesten en omgekeerd? Waarin verschilt de taal van een danser van die van een acrobaat?
Nadat we in 2022 een dag organiseerden rond going solo, ligt dit jaar accessibility in practice in het midden. Geïnspireerd door de opkomst van o.a de relaxed performance en trigger warnings of de fel besproken performance van Justina Miles (de gebarentolk tijdens Rihanna’s superbowloptreden) bogen we ons over hoe toegankelijkheid haar weg vindt binnen ieders artistieke praktijk, of net helemaal niet. Welke keuzes maak je als maker om je voorstelling toegankelijk(er) te maken? Hoe hebben die invloed op je maakproces? Kan je toegankelijkheid oefenen? Wat als je ervoor kiest om een ontoegankelijke voorstelling te maken?
Madonna Lenaert, Rachid Boulahrir & Dahlia Pessemiers-Benamar waren curatoren.
Op het moment dat we Brussel-Centraal uitkomen, zien we het felrode busje al naderen. Het is een wagen die je overal zou kunnen spotten, hoe druk het ook is. Het is een voertuig dat niet zou misstaan in een tekenfilm of stripverhaal. Een soort rijdende tomaat. Omdat ik de straten van Brussel al een beetje kende, vroeg ik een paar dagen voor de Dag van de Maker aan de organisatie of er eventueel iemand met mij zou kunnen meewandelen van het station naar de Kaaistudios. Zij boden aan om een taxi te regelen. Ideaal, dacht ik: geen kasseien, geen hoge stoepranden, geen last van putten in de weg. Ik sprak met iemand van het team af om samen de trein en de taxi te nemen. Geen gedoe. No stress. Zij stapt in en mijn rolstoel wordt veilig vastgemaakt. Lachend zeggen we nog: “We gaan veel te vroeg zijn. Misschien zijn we er wel als eerste.”
Ik kan u nu vertellen: dat waren we niet. Zelfs met een taxi bleek het geen evidentie om in de Brusselse binnenstad van punt A naar punt B te reizen. De rit van amper twee kilometer nam algauw een halfuur in beslag, want niet ver van het station strandden we op een plein. De straat die we moesten inslaan was afgezet en alle andere uitwegen werden gebarricadeerd door gezellige terrassen of massieve plantenbakken. Verbodsborden. De gps probeerde hopeloos te herberekenen, maar was evenzeer de weg kwijt. Uiteindelijk kwamen we als laatste aan. Ik zocht snel een plekje in de kring, probeerde mijn onwennigheid te verbergen en zeker niet te morsen met mijn koffie.
“Ik ben Sander. Hij/hem. Ik ben best wel zenuwachtig voor vandaag. Ik heb geen idee wat ik moet verwachten. Ik heb donkere krullen, groene ogen. Ik zit in een rolstoel. Vandaag draag ik een roze T-shirt en een grijze joggingbroek van een bekend merk. Ik heb vijf tatoeages en een blaar op mijn linkerhand. Voor me zie ik een quasi lege tribune met donkerrode klapstoeltjes.”
Zo stelde ik mezelf voor. De opdracht die we van Dahlia Pessemiers-Benamar kregen was simpel: “Vertel wie je bent, maar beschrijf ook hoe je eruitziet. Zeg daarnaast ook iets over de ruimte waarin we ons bevinden.”
Deze manier van kennismaken, die erop gericht is om blinden en slechtzienden een idee te geven van hoe de groep en de locatie eruitziet, bracht ons meteen bij het thema van deze Dag van de Maker: accessibility in practice. Hoe zorgen we ervoor dat onze artistieke praktijk, het werk dat we creëren, onze sector, maar ook de algehele samenleving toegankelijk is voor iedereen?
Bij deze oefening was het opvallend dat velen van ons meteen verhalen begonnen te vertellen: over de kleding die ze droegen, de kettingen om hun nek, de ringen aan hun vingers. Misschien is dat beroepsmisvorming. Misschien is het voor mensen die als job verhalen vertellen op allerlei manieren een hele uitdaging om het bij een objectieve, droge beschrijving te houden. Bij het voorstellen werd er ook een paar keer gezegd:
“Ik heb zin om te bewegen.”
En dat gebeurde. Onder begeleiding van Rachid Boulahrir deden we een oefening waarin we experimenteerden met verschillende niveaus van spanning in het lichaam. Waar we eerst vrij en volledig ontspannen mochten bewegen, zittend, liggend, staand, met open of gesloten ogen, werd ons na een tijdje gevraagd om ons lichaam op te spannen en zo verder te dansen: eerst tien, dan dertig, dan vijftig, dan zeventig, dan honderd procent spanning. Het moment van loslaten dat tussen ieder stadium kwam, nam telkens mijn zenuwen een beetje meer weg. Ik zakte dieper in mijn lichaam, kwam echt aan. Eerst bewogen we voorzichtig, misschien zelfs klein, we kenden elkaar amper of niet. Het duurde even voor we de ruimte helemaal gebruikten, voor we contact legden en even samen verder bewogen.
“Eigenlijk moet je altijd bewegen alsof je thuis bent. Ik dans nergens zo goed en vrij als in mijn eigen woonkamer.”
Vervolgens gingen we met Dahlia aan de slag met het kaartspel Open Minds, waarbij je aan de hand van drie verschillende soorten kaarten telkens een verhaal opbouwt. Op de eerste kaart staat de naam van een persoon met een korte beschrijving, op de tweede een situatie, en op de derde een context waarin deze persoon in die situatie zich bevindt:
Aan de hand van deze informatie ga je als groep in gesprek. Je fantaseert over Jan: hoe zou hij eruitzien, hoe vult hij zijn dagen, wat voor persoon is hij? Daarna bedenk je hoe hij zijn enkel heeft verzwikt, wat dat met hem doet, welke gevolgen dit voor hem kan hebben en hoe hij daarmee omgaat. De derde kaart is de belangrijkste in het spel, want hier ga je naar mogelijke problemen en oplossingen zoeken. De vragen die je jezelf als groep stelt zijn:
Op deze manier toont het spel aan dat het de context is die de beperking veroorzaakt. Voor mij, zelf een persoon en maker met een fysieke beperking, was dit geen nieuw inzicht. Op dagelijkse basis ben ik, bewust of onbewust, bezig met de (on-)toegankelijkheid van onze samenleving: ik moet treinen reserveren, toegankelijke toiletten en repetitieruimtes zoeken, ik moet culturele centra mailen om na te vragen of de loges bereikbaar zijn, of ik vlot op het podium geraak met mijn rolstoel. Zolang ik in mijn eigen huis ben, waar alles op mijn maat is georganiseerd, heb ik geen beperking. In hedendaagse disability studies wordt dit het sociale model van disability genoemd. In het boek Theatre and disability legt Petra Kuppers, zelf een onderzoeker met een beperking, het als volgt uit:
“[…] ‘disability’ appears at the moment when this particular impairment enters the value scheme of a particular society. As long as a society’s aesthetics, that is, ways of thinking of things as beautiful, allow for difference, no disability exists. In a society that has gently sloping ramps or level entrances to most buildings, someone who does not locomote easily on two legs has relatively few problems.”
Na deze oefening zei Dahlia iets waar ik de voorbije dagen veel over nagedacht heb, dat af en toe door mijn hoofd zweeft, opduikt en blijft hangen:
“Eigenlijk heeft iedereen de taak om mensen erop aan te spreken wanneer een plek niet toegankelijk is voor iemand met eender welke beperking, om daar een vraag over te stellen, het gesprek te openen.”
Ze heeft gelijk. En toch moet ik bekennen dat ik het zelf zelden doe. Meestal houd ik mijn mond en los ik het zelf, in stilte, op.
Voor de middagpauze kregen we een maakopdracht mee om alvast even over na te denken tijdens het eten. We wisten allemaal dat dit moment zou komen, dat dit op de Dag van de Maker uiteraard niet kon ontbreken en toch steeg de spanning in de ruimte meteen. Zenuwen kwamen terug, misschien zelfs wat stress. Er werd ons gevraagd om telkens drie woorden op te schrijven die we associeerden met toegankelijkheid en ontoegankelijkheid. Deze moesten we in een korte performance verwerken samen met een stuk tekst of choreografie dat we al kenden. Daarnaast moesten we één object zoeken en gebruiken. Voor de korte tijd die we hadden, voelde deze opdracht best groot aan. Ik kan alleen voor mezelf spreken, maar na het kwartier dat we na de lunch hadden om er echt aan te werken, voelde ik me allesbehalve klaar of tevreden. En toch heb ik het gewoon gedaan, gewoon getoond. Misschien is dat het mooie aan zo’n dagen: uiteindelijk doe je het gewoon. Je toont. Wat je hebt. Wat je niet hebt. Je toont jezelf.
“Common ground is de basis van accessibility.”
Na een tweede korte bewegingsoefening, lazen we met Madonna Lenaert een fragment uit Living a feminist life van Sara Ahmed. In deze tekst beschrijft Ahmed hoe privilege werkt en hoe instituten een deel van de bevolking buitensluiten. We stonden stil bij ons eigen privilege, deelden momenten waarop een instituut of de samenleving ons niet paste.
“Privilege is an energy-saving device. Less effort is required to be or do. If you arrive with dubious origins, you are not expected to be there, so in getting there you have already disagreed with an expectation of who you are and what you can do, then an institution is the wrong shape; the jumper does not fit.”
Aan het einde van de dag kwam ik moe en emotioneel buiten. Telkens weer onderschat ik hoe deze thema’s onder mijn huid gaan zitten. Hoe dichtbij ze komen. Hoe slopend het kan zijn om er een dag over te praten. Misschien had ik gedacht of gehoopt dat er meer makers met een fysieke beperking aanwezig zouden zijn. Neurodiverse makers. Ik denk dat ik dit fijn gevonden zou hebben.
“Not about us, without us.”
Mijn moeder zou mij oppikken bij de Kaaistudio’s. Na lang wachten kreeg ik telefoon: ze vond het niet. De straten waren afgesloten en zij reed maar in rondjes. Gelukkig had ik niet alleen gewacht. Wij gingen op zoek naar mijn moeder, haar auto. Toch nog kasseien, toch nog hoge stoepranden en putten in de weg. Uiteindelijk vonden we haar, geparkeerd voor een supermarkt, een paar straten verderop.
In de auto viel ik al snel in slaap.
The moment we were leaving Brussels Central station, we saw the bright red van arrive. It is one of those vehicles you could spot anywhere, no matter how busy it is. It's a vehicle that wouldn't look out of place in a cartoon or comic. Something like a moving tomato. Since I already knew the streets of Brussels a bit, I asked the organisers a few days before Day of the Maker, whether someone would like to accompany me from the railway station to the Kaai Studios. They offered to arrange a taxi. Perfect, I thought: no cobblestones, no high curbs, no potholes. I made arrangements with someone from the team to take the train and taxi together. No fuss. No stress. She gets in and my wheelchair is safely secured. While laughing, we were saying: “We’re going to be there way too early. Perhaps, we’ll be the first to arrive.”
I can tell you already: we were not the first to arrive. Even with a taxi, it turned out to be no easy matter to travel from point A to point B in the city centre of Brussels. The ride of barely two kilometres easily took half an hour, because we ended up stranded on a square not far from the station. The street we had to turn into was closed off and all other exits were barricaded by cosy terraces, massive planters and prohibition signs. The GPS tried hopelessly to readjust but was equally lost. We ended up being the last to arrive. I quickly found a spot in the circle, trying to hide my awkwardness and focussing on how not to spill my coffee.
“My name is Sander. He/him. I’m quite nervous about today. I have no idea what to expect. I have dark curls, green eyes. I’m in a wheelchair. Today I’m wearing a pink T-shirt and grey sweatpants from a well-known brand. I have five tattoos and a blister on my left hand. In front of me I see an almost empty stand with dark red folding chairs.”
That's how I introduced myself. The assignment we received from Dahlia Pessemiers-Benamar was simple: “Tell us who you are, but also describe what you look like. Also say something about the space we are in.”
This way of getting to know each other, which is intended to give blind and visually impaired people an idea of what the group and the location look like, immediately brought us to the topic of this Day: Accessibility in practice. How do we ensure that our artistic practices, the work that we create, our sector, but also society as a whole, is accessible to everyone?
During this exercise, it was striking that many of us immediately started telling stories: about the clothes they were wearing, the necklaces around their necks, the rings on their fingers. Perhaps it’s a professional habit. Perhaps it’s a challenge for people who tell stories for a living to stick to an objective, dry description. During the introduction, a few times participants said the phrase:
“I look forward to moving.”
And so it happened. Under the guidance of Rachid Boulahrir we did an exercise in which we experimented with different levels of tension in the body. While we were first allowed to move freely and completely relaxed – sitting, lying, standing, with open or closed eyes –, after a while we were asked to tense our bodies and continue dancing like this: first ten percent, then thirty, then fifty, then seventy, then one hundred percent tension. The moment of letting go that came between each stage took away my nerves a little more each time. I sank deeper into my body and really settled here. At first, we moved with caution, maybe even slightly, we barely knew each other or not at all. It took a while before we fully used the space. Before we made contact and moved on together.
“You should actually always move as if you were at home. Nowhere do I dance as well and freely as in my own living room.”
We then started working with Dahlia on the Open Minds card game, where you build a story using three different types of cards. The first card shows the name of a person with a short description, the second a situation, and the third a context for this person and situation:
Based on this information, you have a conversation as a group. You fantasise about Jan: what would he look like, how does he spend his days, what kind of person is he? Then you think about how he sprained his ankle, what that does to him, what consequences this could have for him and how he deals with it. The third card is the most important in the game, because here you will look for possible problems and solutions. The questions you ask yourself as a group are:
In this way, the game shows that the context causes the limitations. For me, being a person and maker with a physical disability, this is not a new insight. On a daily basis, consciously or unconsciously, I am aware of the (in)accessibility of our society for someone in my situation: I have to reserve trains, find accessible toilets and rehearsal rooms, I have to email cultural centres to inquire whether the boxes are accessible, or whether I can get on stage easily with my wheelchair. As long as I am in my own home, where everything is organised according to my needs, I have no limitations. In contemporary disability studies this is called the social model of disability. In the book Theatre and Disability, Petra Kuppers, herself a researcher with a disability, explains it as follows:
“[…] ‘disability’ appears at the moment when this particular impairment enters the value scheme of a particular society. As long as a society’s aesthetics, that is, ways of thinking of things as beautiful, allow for difference, no disability exists. In a society that has gently sloping ramps or level entrances to most buildings, someone who does not locomote easily on two legs has relatively few problems.”
After this exercise, Dahlia said something that I have been thinking about a lot in the past few days, which occasionally floats through my head, pops up and sticks around:
“In fact, it is everyone's job to approach people when a place is not accessible to someone with any disability, to ask a question about it, to open the conversation.”
She is right. And yet I must admit that I rarely do it myself. I usually keep my mouth shut and deal with it myself. In silence.
Before the lunch break, we were given a creation-based assignment to think about while eating. We all knew that this moment would come, that this could not be absent on the Day of the Maker, and yet the tension in the room immediately rose. Nerves came back and maybe even some stress. We were asked to each write down three words that we associated with accessibility and inaccessibility. We had to incorporate this into a short performance with a piece of text or choreography that we already knew. In addition, we had to find and use one object. For the short time we had, this assignment felt quite big. I can only speak for myself, but after the fifteen minutes we had after lunch to really work on it, I felt anything but done or satisfied. And yet I just did it, showed it. Maybe that's the great thing about days like that: in the end you just do it. You show. What you have. What you don't have. You show yourself.
“Common ground is the base of accessibility.”
After a second short movement exercise, we read an excerpt from Living a feminist life by Sara Ahmed under guidance of Madonna Lenaert. In this text, Ahmed describes how privilege works and how institutions exclude part of the population. We reflected on our own privilege and we shared moments when an institution or society did not suit us.
“Privilege is an energy-saving device. Less effort is required to be or do. If you arrive with dubious origins, you are not expected to be there, so in getting there you have already disagreed with an expectation of who you are and what you can do, then an institution is the wrong shape; the jumper does not fit.”
At the end of the day I left, feeling tired and emotional. Time and again, I underestimate how these topics get under my skin. How close they get. How exhausting it can be to spend a day talking about it. Perhaps I had thought or hoped that more creators with a physical disability would be present. Neurodivergent creators. I think I would have liked that.
“Not about us, without us.”
My mother would pick me up at the Kaai Studios. After a long wait, I received a phone call: she couldn’t find it. The streets were closed and she was just driving in circles. Luckily, I hadn't waited alone. We went looking for my mother and her car. Still cobblestones, still high curbs and still potholes in the road. We finally found her parked in front of a grocery store a few blocks away.
I quickly fell asleep in the car.
Circusmagazine is het driemaandelijks tijdschrift voor de circuskunst. Op eigentijdse wijze bericht het over verleden, heden en toekomst van de circuswereld in Vlaanderen and beyond.
Abonneer je hier