Eén jaar (vernieuwd) Circusdecreet: al een heel jaar feest omdat de circussector meer erkenning en meer middelen krijgt, zowel artiesten, werkplaatsen, festivals als circusateliers. Maar wat met ‘de kleine’ circusateliers? Sinds het in voege gaan van het decreet krijgen ze geen basisondersteuning meer. Hoe gaat het met hen nu die middelen weggevallen zijn? Kunnen zij overleven? En hoe zien ze de toekomst? Misschien toch een kleine noodkreet van onder het Circusdecreet.
“Tot 2018 kregen we via Circuscentrum zo’n 2.000 euro per jaar in de vorm van basisondersteuning voor de pedagogische jaarwerking. In vergelijking met wat de grote ateliers nu jaarlijks krijgen, lijkt dat niet zo veel, maar voor ons was het een grote hulp. Ook de boekhouder die via Circuscentrum geregeld en betaald werd, was voor ons zowel financieel als op het vlak van administratie écht een meerwaarde. Die kleine vormen van steun zijn vandaag helemaal weggevallen. Bij investeringen of bij de aankoop van groot materiaal moeten we nu toch opletten wat we doen,” begint coördinator Steven Peleman het verhaal van El Circo Fiasco (Puurs – Sint-Amands). “De meeste lessen draaien break-even, ze creëren dus geen financiële ruimte voor extraatjes. Na het eerste coronajaar daalde ook het ledenaantal fors, wat niet enkel zorgde voor minder inkomsten uit lidgeld, het maakte ook de lesgroepen kleiner wat een andere sfeer creëert. We krijgen jaarlijks een subsidie van de gemeente, die is laag, een doekje voor het bloeden, maar alle beetjes helpen, natuurlijk.”
Net zoals in de meeste kleine ateliers zijn ze het bij El Circo Fiasco gewoon om vooral zelf voor inkomsten te zorgen. “Die komen voornamelijk uit circusworkshops en circusinitiaties die we geven tijdens evenementen. Tot de coronapandemie kwam en toen bleef er bijna niets meer over. Weinig tot geen inkomsten enerzijds en kosten die stijgen anderzijds, want circuslesgevers worden duurder: ze komen meestal van ver en ook de manier van vergoeden is duurder geworden.”
Kleine ateliers hebben de mogelijkheid om een projectsubsidie aan te vragen binnen het bovenlokaal cultuurdecreet. Is dat een optie? “We zijn blij dat we onze lessen kunnen geven en het zou goed zijn als we ook alle noodzakelijke administratie tijdig op orde krijgen. De vrijwilligers hebben nu al geen marge meer, laat staan dat we er nog eens een extra project zouden bijnemen. Het geld van zo’n subsidie gaat puur naar het project, voor de werking van je atelier hou je na zo’n project enkel uitgebluste medewerkers over.”
Bij El Circo Fiasco probeerden ze een subsidie aan te vragen voor innovatief ondernemerschap. “We hebben tijd noch moeite gespaard om het uitgebreide dossier op te maken. Net nadat we indienden, kregen we te horen dat de pot eigenlijk al op was. Misschien hadden we ons niet genoeg geïnformeerd, maar we hebben nu eenmaal niet de tijd om alle subsidies tot in detail uit te pluizen. En dan hoor je dat de grote ateliers een beroepskracht hebben die daar op regelmatige basis mee bezig is. Hoewel we nog steeds met volle goesting onze circuslessen geven, is het niet altijd evident om alles geregeld te krijgen en om het hoofd boven water te houden.”
Bij circusatelier Paljasso (Bilzen) vertellen ze een gelijkaardig verhaal, zij zagen zelfs zwarte sneeuw tijdens de coronapandemie waardoor ze genoodzaakt waren om in een coronacrisisbegeleidingstraject met Cultuurloket te stappen. Bij hen zijn de lessen vandaag een regelrechte verliespost. “Gelukkig hebben we ook een showafdeling. Dankzij de shows kan de circusschool blijven bestaan, maar we weten niet hoe lang het nog houdbaar is om de shows als liefdadigheidsinstelling in te zetten om het atelier te sponsoren,” zegt coördinator Jurgen Valgaerts. “En dan dat nieuwe Circusdecreet. Misschien hebben de kleine ateliers te weinig van zich laten horen bij de opmaak ervan? Maar we hadden onze handen al zo vol met het draaiend houden van ons atelier dat er geen tijd en energie meer overbleef om ook nog eens met dat decreet bezig te zijn. Een gemiste kans? Eens het decreet er was, hebben we natuurlijk wel bekeken of een fusie met een naburig klein atelier mogelijk was om zo samen één groot atelier te vormen, maar dat bleek toch niet zo eenvoudig. Een ideaal scenario? Laat ons blijven wie we zijn en geef ons een budget om iemand 8 uur per week in te zetten om administratief werk te doen en om zijn/haar schouders te zetten onder de promotie van ons atelier zodat wij ons kunnen bezighouden met wat er echt toe doet: samen circussen.”
Medewerkers met energie om al het werk dat achter de circuslessen schuilgaat te verrichten; daar hebben ze ook bij De Vliegende Mier in Ronse nood aan. “We startten vijf jaar geleden op. Met de basisondersteuning die we toen via Circuscentrum kregen, hebben we materiaal kunnen aankopen. Ook voor advies konden we terecht bij Circuscentrum, wat een grote steun was. Vandaag teren we nog op de financiële ondersteuning van 2.000 euro die we in 2019 en 2020 kregen. Het bestaan van onze circuslessen komt niet in het gedrang, dat zouden we niet over ons hart krijgen, maar hoe kunnen we op een duurzame manier ons voortbestaan blijven verzekeren? Niet alleen zal dat reservepotje binnenkort leeg zijn, ook de vrijwillige energie bij onze mensen geraakt op,” zegt Ilse De Vylder die samen met Marie Lambert De Vliegende Mier oprichtte.
“We hebben het gevoel dat er sinds het nieuwe decreet veel veranderd is. Nu Circuscentrum nieuwe taken kreeg, merken we dat we meer en meer op onszelf aangewezen zijn. We begrijpen dat het niet eenvoudig is: elk klein atelier heeft zijn eigenheid, een eigen lokale context, er zijn dus geen kant-en-klare oplossingen voor alle ateliers samen. En toch is een atelieroverleg steeds heel interessant. Op zo een overlegmoment zijn er altijd goede ideeën voor nieuwe samenwerkingen maar die blijken moeilijk realiseerbaar. Want eerlijk… er is gewoon te weinig mankracht en energie om als klein atelier zo’n overkoepelend initiatief te trekken. Als we advies of hulp nodig hebben, trekken we vaak zelf naar een groot atelier. Die staan altijd klaar om ons te helpen. Dat waarderen we enorm.” Ook de andere ‘kleintjes’ geven aan dat aankloppen bij ‘de groten’ altijd behulpzaam onthaald wordt.
En toch zijn er in deze uitdagende tijden nog circuslesgevers die de moed vinden om een eigen atelier uit de grond te stampen. “Het was een jongensdroom die ik in 2021 eindelijk verwezenlijkte,” zegt Lauro Crijns van Art To Move vzw (Mortsel). “We zijn een lening aangegaan om ons materiaal te kunnen aankopen. Om op te starten hebben we van de gemeente een impulssubsidie gekregen van 5.000 euro. Advies win ik dan weer in bij Ell Circo d’ell Fuego. Het vraagt inderdaad wel tijd en energie om de administratie te doen en om subsidies uit te zoeken, maar dit atelier is mijn droom dus ik ben enorm gemotiveerd om ervoor te gaan.”
Ook bij Balancirk (Hasselt) kennen ze ‘het geheim van de vrijwilliger’. Rudi Putzeys en Kris Cox stapten anderhalf jaar geleden in het bestuur van het circusatelier, aanvankelijk met de bedoeling om vier bestuursvergaderingen per jaar te volgen. Maar voordat ze het wisten, runden ze de boel en intussen geven ze ook zelf vier circuslessen per week. Hun kosten? De zaalhuur, enkele gespecialiseerde lesgevers en alle administratieve kosten die verbonden zijn aan een atelier. “We hebben de tijden van subsidies niet gekend en we hebben daar eigenlijk niet echt behoefte aan. Een extra centje om materiaal aan te kopen, is uiteraard altijd welkom, maar geen noodzaak om te kunnen blijven bestaan,” klinkt het bij het duo. “We moeten het wel zeggen zoals het is: wij doen al het werk achter de schermen helemaal gratis en we laten ons ook niet vergoeden voor de circuslessen die we geven. Misschien is ons vrijwillig werk wel het geheim van een goed draaiend circusatelier. Stimuleert ons vrijwillig werk andere mensen om mee te werken? Ouders van leden bieden nu spontaan hun vrijwillige hulp aan bij bijvoorbeeld een spaghettizwier. Daarbovenop hebben we gewoon zelf zin om veel samen te circussen. Het einduur van onze lessen is dan ook niet strikt afgebakend, samen met ouders en leden blijven we steeds gezellig nog wat ‘nacircussen’. Gewoon omdat het fijn is en omdat je merkt dat leden het ook fijn vinden. Dat is onze motivatie om ervoor te blijven gaan. Maar ergens beseffen we ook dat we het op deze manier geen vijf jaar meer kunnen trekken.”
De pijnlijke conclusie die het Circusdecreet bij de kleine ateliers veroorzaakte: een groot atelier krijgt subsidies om mensen op de payroll te zetten en verder te kunnen groeien en een klein atelier moet het maar met vrijwilligers redden. En wat als er geen vrijwilligers meer zijn? Of als na een paar jaar de energie écht op geraakt? Voorzitter Jeroem Van Keer vertelt het verhaal van circusatelier Sarakasi (Lebbeke – Aalst – Dendermonde), het grootste kleine atelier.
“Een achttal jaar geleden maakten we de balans op en toen bleek dat we perfect konden overleven zonder subsidies. De circusinitiaties en verjaardagsfeestjes zorgden voor centen om onze vaste kosten van de lessen te dekken. Voorwaarde is dan wel dat je voor het werk achter de schermen beroep kunt doen op veel vrijwilligers. Tot enkele jaren geleden de batterijen van die vrijwilligers helemaal leeg bleken te zijn. En dan heb je twee mogelijkheden: groeien of sterven. Maar om te groeien, moesten we professionaliseren en om te professionaliseren is er geld nodig. Eerst groeien en dan professionaliseren? Daar was geen energie meer voor. Eerst professionaliseren en hopelijk daarna groeien dan maar. Dat hebben we gedaan in de vorm van een halftijdse beroepskracht. We wisten vooraf dat het een risico was voor onze financiële situatie, maar het was kiezen tussen een risico nemen of de deuren sluiten. Wat we niet voorzien hadden, was de coronapandemie die ervoor zorgde dat onze inkomsten een tijdje tot nul herleid werden.”
Sarakasi is tot vandaag het enige kleine atelier dat het erop waagde om een projectsubsidieaanvraag in te dienen binnen het Bovenlokaal Cultuurdecreet. Er werden middelen toegekend om twee jaar lang samen met El Circo Fiasco en De Vliegende Mier jongeren extra circusuitdagingen te geven in de hoop hen zo meer te binden aan een klein atelier en in een volgende fase hopelijk ook door te laten stromen binnen de organisatie. Het project loopt intussen een half jaar. “Met een dubbel gevoel. Dankzij de extra activiteiten voor tieners is er een nieuwe vibe en een nieuwe community ontstaan. Daar staat tegenover dat alweer dezelfde vrijwilligers er extra energie en tijd moeten insteken, want overheadkosten kunnen we nagenoeg niet inbrengen in het project. Er kan geen budget besteed worden om de dagelijkse werking te ondersteunen, het geld kan enkel ingezet worden voor projecten waar je extra moeite voor moet doen. Waardoor je weer beroep moet doen op de vrijwillige energie die al zo schaars is.”
De ondergrens van 10.000 deelnemersuren om structurele subsidies vanuit Vlaanderen te krijgen binnen het Circusdecreet ligt gevoelig bij Sarakasi. “In aanloop naar de eerste indienronde, hebben we extra lessen gecreëerd, een satellietafdeling opgericht in Aalst en gesprekken gehad met andere kleine ateliers om samen iets op te zetten. Maar dat is niet gelukt. Toen vonden we dat spijtig, intussen bekijken we het anders. Mochten we tegen 2025 aan 10.000 deelnemersuren komen, willen we dan wel nog indienen? Dat wil zeggen dat we elke vijf jaar stress zullen hebben: de vraag of we wel opnieuw de 10.000 zullen halen. De vraag of we na vijf jaar wel zullen kunnen voortdoen zoals we bezig zijn. Die ondergrens is een heel zwaar punt.”
Bij de opmaak van het decreet werd in de onderhandelingen met het toenmalige kabinet over de zogenaamde inkanteling van de circusateliers in het vernieuwde decreet nooit over een ondergrens gesproken. Peter Smets, ondersteuner pedagogische werkingen: “Iedereen ging ervan uit dat de optie om de circusateliers onder het decreet te brengen, openstond voor het hele netwerk van ateliers. Pas naar het einde van het proces toe bleek dat de kleinere werkingen naar het lokale niveau zouden doorverwezen worden. Dat is geen ideale oplossing, want daar wordt een circusatelier vaak behandeld als elke andere amateurcultuur- of jeugdvereniging die louter met vrijwilligers werkt, terwijl circuslessen wel in alle veiligheid en door goed opgeleide docenten moeten worden begeleid. En opgeleide docenten moeten vergoed worden. Dat brengt uiteraard meer kosten met zich mee dan bijvoorbeeld een reguliere scouts- of chirowerking. Met de jaarlijkse lokale ondersteuning van – in het beste geval – 500 à 1000 euro wordt het moeilijk om te overleven, laat staan verder ‘door te groeien’ en ‘te professionaliseren’ … de ambitieuze termen van het Vlaamse circusbeleid indachtig.”
Circuscentrum heeft als steunpunt deels nieuwe opdrachten, het passend ondersteunen van de verschillende actoren in de sector is er één van. Directeur Noemi De Clercq: “Bij de opmaak van het beleidsplan is Circuscentrum de kleine ateliers niet uit het oog verloren, alleen was het zoeken naar andere dan puur financiële manieren om de ateliers te ondersteunen. Vanuit Circuscentrum evalueren we vandaag hoe we de kleine ateliers binnen onze huidige mogelijkheden verder kunnen helpen. Voor de zakelijke begeleiding gaan we daarvoor alvast samenwerken met Cultuurloket om een traject op maat te bieden. Verder zullen we de noden van de kleine ateliers ook aankaarten bij de steden en gemeenten – hetgeen valt binnen onze ambitie om in te zetten op een lokaal circusvriendelijk beleid. Ten slotte willen we hen ook helpen om beter de weg te vinden naar andere subsidiekanalen.”
Waarom zijn de kleine ateliers niet opgenomen in het Circusdecreet? Waarom wordt er zo hard vastgehouden aan de ondergrens van 10.000 uren die ook de hoop voor de toekomst helemaal opbergt?
“De ondergrens van 10.000 deelnemersuren werd bij de voorbereiding van een nieuw Circusdecreet gezien als een zeer lage, makkelijk haalbare drempel met ruimte voor de instap van de middelgrote ateliers. Dat blijkt ook te kloppen: sinds 2021 subsidiëren we structureel acht ateliers t.o.v. slechts vijf vóór 2021. Het is een beleidskeuze geweest van mijn voorganger om toch een zekere grens in te voeren. In de memorie van toelichting staat het volgende: ‘Binnen de Vlaamse context van dit decreet is het wel de bedoeling dat de circusateliers voldoen aan een aantal kwantitatieve (instapnorm) en (vooral) kwalitatieve criteria.’ Dat is te lezen als een groeipad en logische keuze om niet alle ateliers meteen een werkingssubsidie toe te kennen. Kleinere ateliers mogen uiteraard ook kiezen om klein te blijven. Ik weet ook dat sommige ateliers overwegen om te fusioneren en een voordeel zien in het centraliseren van de overheadkosten, dat kan ervoor zorgen dat ze de kwantitatieve grens van 10.000 deelnemersuren halen.”
Wat kan je de kleine ateliers – die allemaal leden hebben die de gemeentegrenzen overschrijden – aanraden om toch een beetje extra middelen te krijgen?
“Ik kijk in de eerste plaats naar het lokale niveau voor ondersteuning, de ateliers zijn vaak belangrijke spelers op lokaal niveau. Ik verwijs ook graag naar de subsidies talentontwikkeling bij amateurkunsten, die openstaat voor de discipline circus, net vanuit de overweging dat kleine, niet-structureel gesubsidieerde circusateliers hierop moeten kunnen indienen – het moet wel gaan om projecten die de reguliere werking overstijgen. Ook de verschillende projectlijnen binnen het Circusdecreet sluiten de niet-structureel gesubsidieerde circusateliers niet uit. Verder zijn er de subsidies binnen het Bovenlokaal Cultuurdecreet. Via de website van het departement (www.vlaanderen.be/cjm) kan je hier zeker meer informatie over vinden. Ook contact leggen met het intergemeentelijk samenwerkingsverband voor bovenlokale cultuur kan zeker helpen. Overheadkosten kunnen wel degelijk verwerkt worden in een projectaanvraag binnen het Bovenlokale Cultuurdecreet, zij het beperkt tot de duur en de omvang van het project. In de richtlijnen van mijn administratie wordt 10% als billijk aanzien.”
Basisondersteuning via Circuscentrum => Tot 2018 jaarlijks gemiddeld 1.500 à 2.000 euro per klein atelier. Laatste 2 jaar werd dat 5.000 euro per jaar. Volledig geschrapt sinds 2021 => 0 euro
Circusdecreet => Enkel voor grote ateliers. Dat zijn ateliers met minstens 10.000 deelnemersuren per jaar. Daar geraken de kleintjes niet aan, zelfs kleine ateliers die onderzochten om uit te breiden of om te fusioneren, slaagden er niet in => 0 euro
Projectsubsidie binnen het Bovenlokaal Cultuurdecreet => Daarvoor moet je nog een extra project op poten zetten en een deel eigen inbreng hebben. Dat betekent: vrijwilligers die nu al niet weten waar te beginnen nog eens extra werk geven, zelf een budget voorzien om na het project te eindigen met uitgeputte medewerkers en, jawel: => 0 euro
Werkingssubsidie van de gemeente => Enkele honderden euro’s per jaar. Volstaat net om de lessen betaalbaar te houden voor iedereen. Overschot voor het atelier: => 0 euro
Check de subsidiewijzer => Wie gaat dat doen? Geen mensen voor => 0 euro
Auteur: Katrijn De Bleser // Fotograaf: Tom Van Mele
Dit artikel verscheen in Circusmagazine #70 (maart 2022)
Circusmagazine is het driemaandelijks tijdschrift voor de circuskunst. Op eigentijdse wijze bericht het over verleden, heden en toekomst van de circuswereld in Vlaanderen and beyond.
Abonneer je hier