Een duik in het archief van Circusmagazine leert dat het laatste (en eerste?) artikel over dramaturgie in het circus tien jaar geleden verscheen. Bauke Lievens moest toen nog met handen en voeten uitleggen wat dramaturgie in het circus kwam doen. Intussen bevolken dramaturgen steeds vaker de credits van circusvoorstellingen, maar blijven ze voor de buitenwereld onderbelicht, zonder gezicht. Hoog tijd voor Circusmagazine om weer bij te benen. Meet the dramaturg (aflevering 1): Marie Peeters.
Peeters begon vier jaar geleden aan haar eerste dramaturgie-opdracht toen ze bij fABULEUS iemand zochten die met circus overweg kon voor de voorstelling Softies van Hanna Mampuys. Met een voorliefde voor objecten en beeldend en fysiek theater leek het haar een kleine stap om te maken. Marie Peeters: “Ik heb theaterwetenschappen gestudeerd aan de UGent en ben aanvankelijk in het theater beland, maar ik merkte – al tijdens mijn opleiding – dat ik vanuit mijn interesse in beeldende kunst altijd naar het eerder beeldende theater neigde. Toen ik mijn master deed in Antwerpen was er een sterke nadruk op literatuur, op tekstanalyse. Ik was van mijn klas degene die het meest wegbleef van die tekst en kwam uit bij beeldend theater, nieuwe theaterteksten, geluidskunst, dans, voorstellingen met robotica, … Circus werd een deeltje van dat palet.”
Voor circusmakers als Piet Van Dycke, THERE THERE Company, haar stiefzus Jakobe Geens, Josse De Broeck en Jef Callebaut werd ze de vaste ontleder. Voor dit magazine ontleedt ze haar eigen dramaturgische praktijk, maar bevraagt ook een aantal conventies op en naast het podium. Een gesprek over horizontaliteit, de tristesse van een première en de liefde voor wat stuk is.
Dag Marie, hoe gaat het nog met de dramaturgie?
Marie Peeters: “Binnen het circus is de aandacht voor dramaturgie op dit moment heel groot. Jonge circusmakers vinden het een logische keuze om een dramaturg te zoeken. Ze vinden het ook een beetje eng, maar er is veel goesting om te praten over wat ze aan het maken zijn en wat dat betekent in de wereld. Dat er in het circus meer middelen gekomen zijn, heeft daar zeker mee te maken. Het is fijn om deel te mogen uitmaken van een landschap waarin er veel aan het bewegen en veranderen is. Er heerst binnen het circus een sfeer van ‘we kunnen alle kanten opgaan’. Dat gevoel is in het theater iets minder; daar is het meer van ‘ja, maar alles is al gedaan’.”
Wat is dramaturgie volgens jou?
“Zo bekijk ik dramaturgie: je stapt een creatieproces binnen – soms is er al een proces aan vooraf gegaan en soms ben je er van het begin bij – en je zoekt naar de woorden die blijven terugkomen, de beelden die terugkeren, de paden die vaker bewandeld worden, thema’s waar steeds naar teruggegrepen wordt, of bepaalde improvisaties die blijven hangen. Dat is heel speculatief. Ik link dingen aan elkaar, maar tegelijkertijd zie ik misschien ook iets tegenovergesteld dat evengoed interessant zou kunnen zijn. De makers waarvoor ik werk, liggen best wel ver uit elkaar. Maar in se is het telkens dezelfde onderhandeling tussen wat er aangereikt wordt vanuit het materiaal en de dromen die er zijn van wat de voorstelling zou kunnen worden.”
Is er iets specifiek aan circusdramaturgie?
“Elk proces is specifiek en heeft zijn manier van hoe de dramaturgie alles met elkaar in verband zet. Wat me wel opvalt specifiek voor circus, of toch zeker bij acrobatie, is dat je al van in het begin sterke keuzes moet maken, omdat de dingen veilig moeten zijn voor je kan repeteren. In theaterprojecten waar ik aan meewerk is het vaak het tegenovergestelde, daar wordt pas in de laatste twee weken de structuur gebouwd.”
Loopt er een rode draad door al je dramaturgie-opdrachten? Is er zoiets als ‘de Marie-stempel’?
“Het is altijd heel moeilijk om dat te benoemen. Misschien zit het ‘m in hoe ik dramaturgie aanpak? Ik doe graag research, ik lees heel veel, gevoed vanuit mijn eigen interesses, aangevuld met het specifieke thema waarrond we werken. Mijn masterproef ging over hoe objecten het creatieproces kunnen sturen. Hoe de materialen waarmee je werkt mee bepalen welke wegen je neemt en waar de voorstelling uiteindelijk naartoe gaat. Het komt in al mijn projecten terug: een mens die zich niet boven de dingen plaatst, maar ertussen, en kijkt hoe de verwikkelingen liggen, hoe dingen in elkaar doorwerken. En dan zijn er bepaalde denkers die dat goed kunnen verwoorden, die altijd in mijn achterhoofd zitten en dus ook doorsijpelen in verschillende projecten. Denkers vanuit New Materialism, stadsplanning, permacultuur, feministische theorieën, maar ook dichters zoals Francis Ponge.
Bij de start van een project zit ik voor mijn boekenkast – enfin, ik heb geen plaats voor een echte boekenkast, ik bewaar mijn boeken in een schouw waaruit de kachel is weggehaald – en bekijk ik al die denkers en link ze aan elkaar in stapeltjes van boeken.
Maar als ik de repetitieruimte instap, dan laat ik dat allemaal los en kijk wat er op dat moment voorligt. Van alle dromen of ideeën die we hebben rond de voorstelling, wat zie ik en wat is er aanwezig in de ruimte? En hoe verhoudt zich dat tot dat wat we willen vertellen?”
Is er een punt dat je in elk proces bereikt waarvan je denkt: hier ben ik al eens langs geweest?
“Ik ben nog maar vier jaar afgestudeerd, maar natuurlijk zijn er dingen die in elk proces terugkomen. Of dat eigen is aan mij of eigen is aan het maken, dat weet ik niet zo goed. In aanpak zeker wel: ik blijf dezelfde, het is niet dat ik van persoonlijkheid verander doorheen alle verschillende projecten die ik doe. Wat ik sowieso altijd probeer is een soort van vreugde voor het creëren over te brengen: hoe leuk het is dat we samen iets mogen maken, ook al is het soms over een heftig onderwerp. Het gaat dan meer over een soort energie dan over een specifieke structuur die ik hanteer binnen de dramaturgie.
Soms is het wel zo wanneer je aan meerdere projecten parallel aan het werk bent – wat ik eigenlijk continu doe – dat je sterke overeenkomsten ziet en ideeën doorsijpelen van project naar project. Vaak onbewust, zoals bij Silly Symphonies en Ob.joie, waar het beginbeeld krak hetzelfde is. Dat je pas op het einde denkt: ‘wacht eens, dat is nu bizar!?’”
Je spreekt over energie en betrokkenheid bij het project. Is er ook een bepaalde afstand nodig om dramaturgie te kunnen doen?
“Jazeker. Ik ben heel betrokken wanneer ik erbij ben, maar ik ben er ook maar tussen de 10 en 20 dagen bij – het maximum dat ik ooit al bij een proces ben geweest, is 22 dagen. Dus ik ben ook vaak een lange periode weg. Dat schept sowieso een beetje afstand tot het materiaal dat gecreëerd is. Als ik weer binnenkom, dan is er altijd van alles gebeurd, waardoor het lijkt of je opnieuw begint, of met nieuwe ogen kijkt. Die afstand is ook wel nodig. Want het gebeurt snel dat je te betrokken bent en snapt: dit verwijst naar dit en dat is omdat we hier al over gepraat hebben. Maar wat zie ik los van de dingen die ik al weet? Wat zie ik op dit moment gebeuren op het podium? Hoe verhoud ik me tot die nieuwe ontwikkelingen en welke kant kan het nu op gaan? En natuurlijk is het gezellig om er heel veel bij te zijn, maar weten wanneer je moet weggaan of weten wanneer je iets niet moet zeggen of niet moet ingrijpen, dat is superbelangrijk.”
Gebeurt het dat makers jouw inzichten in twijfel trekken?
“Het is niet de bedoeling dat je het altijd eens bent met de makers waarvoor je werkt, want dat zou heel saai zijn.”
Je hebt geen moeite met conflicten?
“Ik ben een erg conflictvermijdend persoon. Maar als er iets is waar ik niet achter sta, of ik vind de manier van werken echt niet kunnen, dan zeg ik daar zeker iets van. Voor mij komt de manier waarop je werkt soms boven de voorstelling te staan. Want als je proces niet fijn is, dan kan je volgens mij ook nooit een goede voorstelling maken. Als ik door in te grijpen kan zorgen dat er minder onveiligheid is, dan doe ik dat zeker. Maar ik ga niet, als het allemaal te gezellig is, conflict maken omdat ik denk dat er iets goeds uit zal ontstaan. Dan gaat het vaak meer over ego’s dan over iets wat echt aan het gebeuren is. En vanaf er ego's bij komen kijken, hoeft het voor mij niet meer.”
Je vervult als dramaturg een vrij onzichtbare rol. Vind je het soms moeilijk dat het applaus niet rechtstreeks voor jou is?
“Nee, dat is niet waarvoor ik het doe, het applaus. Ik heb als jongere veel toneel gespeeld. Het eerste optreden vond ik altijd tof, maar na de tweede keer wilde ik terug naar het moment dat er nog geen publiek was, naar de repetitieruimte en het samen nadenken.
Naar aanleiding van dit interview dacht ik: dit is wel positie innemen. Wat je natuurlijk de hele tijd doet in een creatieproces, maar naar buiten toe veel minder. Als mijn ouders komen kijken, vragen ze altijd: “wat heb jij dan exact gedaan?”. En soms is dat heel moeilijk om uit te leggen. Maar ik denk dat bijna alle goede ideeën ontstaan door de tussenruimte tussen verschillende mensen. Je iets toe-eigenen à titre personnel binnen theater: ik vind dat bullshit. Zelfs mensen die best een sterke signatuur hebben, weten heel goed waarom ze wie betrekken.”
Even tussendoor: kom je gemakkelijk rond?
“Ik moet geld verdienen, want anders kan ik mijn huur niet betalen: die realiteit speelt natuurlijk mee. Want als dramaturg heb je niet zomaar drie maanden aan een stuk werk. Nee, het is echt sprokkelen: hier één dag, en daar nog een dag. Ik ben een nanny geweest, ik geef nog steeds toneelles, ik heb een jongerenwerking gedaan in Brussel, ik ben tourplanner en productieleider geweest. Soms moet ik mezelf ook zeggen: ‘Maar je bent nog maar vier jaar bezig. Dus rustig, alles op zijn tijd.’”
Vind je het moeilijk als een proces afloopt?
“Ik vind de première altijd een heel triestig moment. Dat gevoel van: we hebben het gehaald en het is ons gelukt, maar ook: en nu begint het pas echt. Want daar ben je als dramaturg niet meer bij. Niemand heeft dat echt door, de ontlading is vaak zo groot, maar jij verlaat het team. Dat is echt loslaten. Meestal heb ik het geluk dat ik de volgende dag aan iets nieuws begin, waardoor het zwarte gat uitblijft.”
Blijven gedachten of draadjes die niet uitgewerkt zijn in een voorstelling verder spelen in je hoofd?
“Ja, sowieso. Er zijn altijd paden die je even hebt bewandeld en dan losgelaten om een andere weg in te slaan. Eigenlijk is elke voorstelling van elke maker een tussenstap, krijgt het daarna andere uitwerkingen of groeit het door in een andere voorstelling. Daarom is het zo fijn om een langer traject met iemand aan te gaan, zoals ik met Piet (Van Dycke, red.) heb – intussen zeven jaar denk ik. Je leert elkaars taal spreken. Je weet waar iemand nood aan heeft. Je hersengolven beginnen op hetzelfde ritme te gaan. Het tegenkleuren is ook veel makkelijker. Ik durf iets meer dingen in vraag te stellen en Piet durft daar harder op te reageren.”
Heb je als dramaturg ook een rol naar het publiek toe?
"Jazeker. In een proces kunnen ideeën of sferen of concepten een eigen leven beginnen leiden. Het is iets om je altijd heel bewust van te zijn: als je hier zonder voorkennis zit, wat zie je dan? Soms vind ik het jammer dat het publiek alleen het eindresultaat kan zien en niet alles wat daartussen gebeurd is. Ik denk dat je gedachtewereld meer geprikkeld wordt als je verschillende verbeeldingen hebt gehad bij een voorstelling.
Een publiek kijkt ook vaak alsof het allemaal heel duidelijk en exact zo bedoeld is door de makers. Ik ben zelf een heel zoekende kijker en ben altijd heel blij als er andere zoekende kijkers mee in de ruimte zitten. Soms vinden ze dingen die ik zelf nog niet gevonden had. Soms vinden ze dingen die ik heb proberen weg te moffelen, en dan denk ik ‘fuck, het zit er toch nog in’. Maar dat is ook goed om te weten.”
Is er voor jou ook zoiets als een institutionele dramaturgie?
“Op sectorniveau denk ik dat er sowieso altijd tendensen zijn af te lezen. Maar ik weet niet of ik zo’n goede doorsnee kijk heb op wat er exact aan het gebeuren is in het circuslandschap… Sharing is Scary, het project dat we doen bij There There Company, vind ik een heel dramaturgische praktijk waar op sectorniveau veel uit te leren valt: ruimte creëren voor uitwisseling en reflectie over hoe je werkt. Want de manier waarop je samenwerkt is echt superbelangrijk voor het verhaal dat je aan het vertellen bent. Het beeld dat de mooiste dingen ontstaan uit de heftigste processen, dat moeten we tegenwerken. Wie neemt beslissingen, en waarom nemen die personen beslissingen, en hoe worden die beslissingen gemaakt, en wie is daarbij, en wie is daar niet bij? Horizontaal werken heeft zijn specifieke uitdagingen, waardoor het heel belangrijk is om daarover te spreken.
Ik heb het gevoel dat wij daar binnen het theater, en misschien in de circuswereld ook, door geld- en tijdgebrek weinig aandacht aan besteden. Ik hoop dat het een gesprek is dat binnenkort echt op gang komt en er gewoon bij begint te horen. Dat je eerste repetitiedag niet op de vloer start, maar met een gesprek over: hoe werk jij? En wat werkt er voor je? Waar kun je niet tegen? Waar word je onzeker van? Ik zit nu in een proces dat gestart is met zo’n gesprek. We zullen zien of het uiteindelijk problemen kan voorkomen.”
Misschien moeten we het nog even over de liefde hebben. Heb je een lievelingsobject?
“Ik heb een voorliefde voor dingen die iets heel anders kunnen dan datgene waarvoor ze gemaakt zijn. Daarom werk ik ook graag met circusartiesten: ze nemen objectonderzoek heel serieus. Omdat ze weten: ‘wij beseffen niet wat je er nog allemaal mee kan, we gaan dat moeten ontdekken’. En vervolgens gaan ze echt dat gesprek met het object voeren. Dat vind ik heel inspirerend. Er zijn zeker theatermakers die dat ook doen, maar ik merk toch dat circusartiesten daar iets meer in getraind zijn. Niet: ‘wat heb ik van u nodig’, maar: ‘ik laat mij verrassen’.
Dat wil niet zeggen dat die objecten willekeurig zijn, want alles wat op scène staat, moet daar zijn met een reden. Ik denk dat ik nog nooit aan een voorstelling heb meegewerkt waarin iets gewoon decor is. Ik kan niet zo goed tegen achtergronden. Het moet heel precies gekozen zijn.
Maar één lievelingsobject? Nee. De objecten die mij ontroeren, zijn dingen die niet helemaal meer naar behoren werken – ik vind nieuwe dingen vaak niet zo interessant. Daarom werk ik heel graag met Wannes Deneer, een geluidskunstenaar. Zijn atelier is een soort stort vol goud. Misschien is het atelier van Wannes wel mijn lievelingsobject.”
Heb je een leestip voor circusartiesten?
“Oh, goeie vraag. Misschien de Franse dichter Francis Ponge? Ponge is een schrijver die zichzelf al vragen stellend middenin de wereld zet, niet boven de anderen. Die ‘anderen’, dat zijn strandkeien, broden, deuren, de regen, zeep, een appelsien, modder, bomen, … maar eigenlijk ook altijd de mens zelf. Hij schreef de meerderheid van zijn boeken in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog, maar hij vertelt er nooit letterlijk over. Terwijl er globaal zo iets overweldigends gebeurt, kijkt hij naar het brood en de aardappels die hij aan het eten is en wat er daar binnenin eigenlijk allemaal gebeurt. Het lijkt een soort escapisme, maar het getuigt eigenlijk van een grote betrokkenheid tot de wereld waarin je leeft. En ik denk en hoop dat dat iets is wat circusartiesten met hem gemeen hebben. Dat ze, net als Ponge, over de gevoeligheid beschikken om goed om zich heen te blijven kijken en innige verbanden met anderen aan te gaan.”
Auteur: Ine Van Baelen
Dit artikel verscheen in Circusmagazine #79 (juni 2024)
Circusmagazine is het driemaandelijks tijdschrift voor de circuskunst. Op eigentijdse wijze bericht het over verleden, heden en toekomst van de circuswereld in Vlaanderen and beyond.
Abonneer je hier