Sommige circusartiesten worden als jongleur geboren. Liza Van Brakel werd het pas toen haar circusopleiding al bijna voorbij was. Dit is het verhaal van een late roeping. Een verhaal dat begint in het kleine Nederlandse dorpje Rheden.
“Ik ben daar geboren in 1994. Toen ik acht was ging ik voor het eerst naar een jeugdcircus, Circus Poehaa, en ik ben daar nooit meer weggegaan. Het opende echt een wereld voor mij. Het was spelen, maar dan heel erg creatief, en dat vond ik superleuk.”
Het is één ding om graag naar de circusles te gaan, het is nog iets anders om ergens onderweg te beslissen dat je dat ook voor de rest van je leven wil doen. Wanneer was dat voor jou duidelijk?
Liza Van Brakel: “Ik wist nooit echt goed wat ik wou worden. Toen ik de vooropleiding op Codarts in Rotterdam volgde, kreeg ik een inkijk in hoe het was op een circushogeschool en voor mij leek het evident dat ik dat ging doen. Achteraf gezien is het misschien jammer dat ik me nooit echt in iets anders heb verdiept, maar op dat moment wou ik enkel dat. Ik wou iets met mijn lichaam doen en circus heeft me altijd op de been gehouden, heeft me altijd zoveel gegeven. Ik wist toen helemaal niet hoe het was om circusartiest te zijn, of dat je er geld mee kon verdienen. Ik vond het vooral leuk om te doen en ik dacht ook: ‘Na die vier jaar opleiding zie ik wel weer, misschien doe ik dan wel iets helemaal anders.’ Ik heb altijd al een zekere ‘We zien wel, het komt altijd wel weer wel goed’-mentaliteit gehad.”
Als je je jaren in het jeugdcircus, de vooropleiding en Codarts samentelt kom je op 15 jaar circusopleiding. Nooit schoolmoe geweest?
“Wauw, ja, 15 jaar, daar had ik eigenlijk nog niet bij stilgestaan. De opleiding in Codarts was natuurlijk helemaal anders dan die acht jaar jeugdcircus. Daar voelde ik helemaal geen druk, dat was alleen maar voor het plezier. In een professionele opleiding wordt er veel meer van je verwacht en voor mij voelde het als een nieuw begin, met een totaal andere manier van trainen, een totaal andere manier van werken, en daardoor voelde die 15 jaar nooit als te lang aan.”
Nu je met wat meer afstand op je opleiding terug kan kijken, zijn er momenten geweest waarvan je nu weet dat die heel erg bepalend zijn geweest voor jou als mens of als artiest?
“Die waren er zeker. In de eerste twee jaar wist ik niet zo goed wat ik aan het doen was. Ik had geen specialisatie en ik was ook nergens heel goed in. Ik deed wat grondacro maar daarin was ik niet echt een uitblinker en ik voelde me ook nergens heel creatief in. Op het einde van het tweede jaar werd ik aangesproken door de directeur: ’Liza, er moet iets gebeuren of je zult je jaar moeten overdoen, want we zien niet echt waar het heen gaat.’ Daar ben ik heel hard van geschrokken en ik was best wel boos, want ik deed mijn best en ik probeerde alles zo goed mogelijk te doen. In de zomer heb ik daar veel over nagedacht en ik besefte: ‘Het klopt, ik heb nog twee jaar te gaan en ik heb niks. Niets waar ik me aan vast kan houden.’ Dat was echt een keerpunt. Toen ben ik beginnen jongleren, want na die zomer wist ik dat ik iets anders moest doen. Acrodans was niets voor mij. Ik kon er mijn creativiteit niet in kwijt en ik voelde me heel alleen. De jongleerles was altijd met andere mensen samen. Ik begon te onderzoeken wat ik kon doen met één jongleerobject en technieken uit de acrodans. Al na één week ging een heel nieuwe wereld voor me open en daar is mijn carrière eigenlijk begonnen. Dat gesprek met de directeur was niet leuk, maar heeft wel alles veranderd. Anders was ik nu nog steeds een behoorlijk slechte vloeracrobaat en zat ik nu waarschijnlijk dit interview niet te geven.”
Die eerste maanden na zo’n opleiding zijn bepalend voor een beginnende circusartiest. Hoe heb jij die overgang verteerd?
“Tijdens mijn opleiding had ik er geen idee van wat ik zou doen na de school, dat kwam eigenlijk pas toen ik afgestudeerd was. Ik weet nog heel goed dat ik het allemaal niet begreep, dat ik het ook eigenlijk helemaal niet aan kon. Het was zoveel opeens en je kan je daar niet op voorbereiden. De school probeert dat wel, maar uiteindelijk bereid je je voor op iets dat je niet kan begrijpen. Maar dan begin je dingen te doen, word je gevraagd voor projecten en van het één komt het ander. Ik vond die omslag heel spannend, maar ook superleuk. En alles ging zo snel dat ik er eigenlijk nooit bij heb stilgestaan.”
Je hebt intussen heel veel uiteenlopende projecten gedaan in binnen- en buitenland, je hebt samengewerkt met Roberto Magro, Benjamin Kuitenbrouwer, de Gandini’s…
“Dat vind ik zelf het leukste, dat de projecten die ik kan en mag doen zo verschillend zijn. Daardoor heb ik zo veel bijgeleerd in de afgelopen vijf jaar, het is een echte verrijking in mijn leven… Toen ik klaar was met school ben ik heel snel bij de Gandini’s gegaan. De auditie daar zag ik eerder als een workshop, want het was niet echt mijn stijl van jongleren. Toen ik toch gevraagd werd om mee te doen met hun voorstelling was het uiteindelijk een superfijne ervaring. Ik heb er zo veel geleerd, maar artistiek gezien is dat niet waar mijn hart ligt. Op artistiek vlak was mijn samenwerking met Benjamin Kuitenbrouwer heel erg bijzonder. Daar heb ik jongleren echt ontleed. ‘Wat doe je? Wat denk je dat het publiek ziet? Wat denk je dat toeschouwers daarvan vinden?’ Ik denk dat mensen jongleren vaak niet begrijpen omdat het heel complex is. Met Benjamin heb ik iets gevonden waardoor mensen perfect kunnen begrijpen wat ik doe. Ook omdat ik tijdens het jongleren praat over wat ik doe en over wat ik denk dat mensen zien. Dat heeft mijn ogen geopend, dus het was een heel bijzonder project voor mij. Verder heb ik in de Met (Metropolitan Opera, red.) in New York gestaan, wat echt een crazy ervaring was. Soms denk ik nog altijd dat het niet echt gebeurd is. Daar denk je: ‘Als ik hier een fout maak of iets laat vallen dan worden duizenden euro’s van mijn rekening gehaald.’ Dat soort druk had ik nog nooit eerder gevoeld, maar het was op zich heel leerzaam. En heel eng. Elke ervaring heeft mij wel iets moois gegeven. De laatste tijd was ik veel in Zwitserland met Circus Fahraway. Daar heb ik voor het eerst buiten gespeeld en ontdekt dat ik dat superleuk vind. Buiten spelen voor mensen die niet naar het theater kunnen. Daar dacht ik echt: ‘Dit is het!’”
Je hebt een heel fysieke manier van jongleren. Start je bij het creëren met een jongleerfiguur of met een beweging?
“Toen ik begon met mijn onderzoek, startte ik vanuit de beweging. Ik koos een acrodansbeweging en dan keek ik wat het jongleren eraan kon toevoegen, iets wat ik niet zou kunnen zonder de kegels of ballen. Eerst met één object en daarna nam ik er een tweede en later een derde bij. Zo is het begonnen. Na twee à drie jaar heb ik op die manier best wel een groot vocabularium ontwikkeld. De jongleerobjecten spelen een heel belangrijke rol. Zonder mijn kegels of ballen zou ik nooit zo kunnen bewegen. Ik heb een heel andere stijl van dansen ontwikkeld door het jongleren. Zonder die kegels zou ik me gewoon heel erg leeg voelen. Ze vullen een stukje in de ruimte die ik anders niet zou kunnen aanraken. De laatste tijd creëer ik ook wat meer vanuit het jongleren. Omdat ik nu meer over jongleren weet, gebruik ik soms die weg: eerst jongleren en vervolgens kijken hoe ik erbij kan bewegen.”
Zie je jezelf ooit dansen zonder kegels of ballen in de buurt?
“Ik zit ook in een dansgezelschap en daar dans ik zonder objecten. Dus het kan zonder, maar ik voel me veiliger met de objecten erbij. Dat is een veilige haven. Ik heb wel nog altijd een soort haat-liefdeverhouding met jongleerkegels. Het is een plastic ding dat alleen gemaakt is om mee te jongleren en ik vind het jammer dat toeschouwers er zich niet toe kunnen verhouden, voor hen is het een totaal onbekend voorwerp. Aan de ene kant maakt het me tot wie ik ben, en kan ik er de meest crazy dingen mee doen, maar aan de andere kant vind ik het helemaal geen mooi object. Ballen, daar voel ik me beter bij, maar daar kan ik dan weer minder mee dan met kegels. In de nieuwe voorstelling die we maken in Zwitserland werk ik met houten kegels; die zijn niet alleen gemaakt om mee te jongleren, maar ook om geluid mee te maken. Dat geeft me een nieuwe kijk op dat object.”
Van het moment dat je in een jeugdcircus stapte tot nu is circus in Nederland ontzettend geëvolueerd. Hoe is het nu om in Nederland circus te maken?
“Het is echt een wereld van verschil. Er zijn meer Nederlandse circusmakers die subsidies krijgen tegenwoordig. Dat was vroeger niet zo, al waren er toen ook minder mensen die circus maakten. Maar toen waren er ook niet echt circushuizen of creatieplekken waar je terecht kon. Nu zijn er bijvoorbeeld Tent, Circolo en Circusstad, dat is een grote aanwinst voor het Nederlandse circus. Onlangs werd ‘A day at the circus’ georganiseerd, een dag om Nederlandse circusmakers te ontmoeten. Er komen zoveel dingen aan, alles is groter aan het worden en iedereen die circus doet krijgt ook meer aanzien. We hebben vorig jaar een Nederlandse tournee gedaan met The Great Catch, een voorstelling met drie verschillende stukken van drie verschillende makers, met de bedoeling om circus meer in theaters te laten zien. Want circus wordt daar nog niet zo vaak geboekt. Dat willen ze nu elk jaar opnieuw organiseren om meer publiek te krijgen voor het nieuwe circus, want dat is best wel lastig. Maar we zijn op de goeie weg, zeker.”
Als je even geen rekening moet houden met financiële of andere beperkingen, wat is dan je droomproject?
“Dat is een lastige vraag. Op dit moment heb ik het zo druk met zo veel verschillende projecten dat ik het heel lastig vind om stil te staan bij wat ik nog wil doen. Eén droom is dat ik met de fiets een circustournee maak door Nederland langs allemaal dorpen die nog nooit circus hebben gezien. Dat is geïnspireerd door onze tournee met circus Fahraway. We trokken de hele zomer met caravans door Zwitserland, en daardoor ben ik er achter gekomen dat ik heel graag wil spelen op plekken waar circus niet komt. Dat wil ik de komende jaren proberen te verwezenlijken. Maar tot nu toe heb ik gewoon niet genoeg tijd gehad om daar hard over na te denken. Ik ben trouwens net een nieuw project begonnen. Ik vind het heel erg leuk om met mensen te jongleren die niet kunnen jongleren, om te kijken wat jongleren doet met iemand die dat totaal niet kan. Om de hele technische kant te vergeten en te onderzoeken wat je kan doen zonder dat je met drie ballen jongleert. Dat heb ik nu gedaan met dansers, maar het lijkt me superleuk om dat met allemaal verschillende soorten mensen te doen, niet in één grote voorstelling, maar in allemaal kleine trajectjes. Jongleren heeft mij zoveel bijgebracht, ook in het dagelijkse leven, dat ik denk dat iedereen er baat bij kan hebben om een beetje te jongleren. Ik geloof er heel erg in dat iedereen daar iets uit kan halen.”
Voor alle artiesten zijn de laatste twee jaar een moeilijke periode geweest. Als we dat even vergeten, wat is voor jou anno 2022 het fijnste aan circusartiest zijn?
“Ik denk gewoon de ‘community’ van de mensen. Ik denk dat ik dat het mooist vind aan het circus, dat je altijd geaccepteerd wordt, wie je ook bent. Dat voel ik heel erg, en dat gevoel heb ik alleen maar bij circus. Het mooiste is die gemeenschap en het feit dat iedereen voor elkaar klaar staat. Zeker dit jaar. 2022 wordt een jaar waarin iedereen voor elkaar klaar staat.”
Auteur: Bram Dobbelaere
Dit artikel verscheen in Circusmagazine #70 (maart 2022)
Circusmagazine is het driemaandelijks tijdschrift voor de circuskunst. Op eigentijdse wijze bericht het over verleden, heden en toekomst van de circuswereld in Vlaanderen and beyond.
Abonneer je hier