Het gesprek: Elga Pollet en Stefan Perceval

Stefan Perceval (°1973, artistiek leider van de theaterwerkplaats Het Gevolg in Turnhout) en Elga Pollet (°1980, stafmedewerker bij de circusschool Woesh met focus op sociaal circus) treffen én sterken elkaar tijdens ‘Het gesprek’ op een zonnige vrijdagochtend in Gent.

©Tom Van Mele
©Tom Van Mele

‘Het is onze verdomde maatschappelijke plicht om ons gesubsidieerde huis open te stellen voor álle mensen uit onze samenleving.’ Dat is een van de vijf krachtlijnen in de missie en visie van Het Gevolg. “Ik googelde jou en jouw gezelschap, Stefan,” bekent Pollet. “Toen ik die zin las, wist ik: wij gaan elkaar begrijpen.” Dat doen ze.

Perceval – in zomerse bermuda en kleurig jasje – spreekt uitbundig, met het grootse hart op de tong en durft uitroeptekens achter zinnen plaatsen. Pollet is in alles – spreektrant, lichaamstaal en een outfit waarbij het donkerblauwe Woesh-jasje opvalt – meer ingetogen. Maar wanneer ze over hun engagement vertellen en hoe ze ‘hun’ mensen trachten te doen groeien, zijn ze elkaars spiegelbeeld: instemmend knikkend en met aandachtige ogen die veel lief en leed zagen, luisteren ze. Ze zitten niet rechtover elkaar maar dicht naast elkaar. Als goede vrienden die veel te vertellen hebben. Stefan ontsteekt het vragenvuur.

Stefan Perceval: “Vertel, Elga, hoe maak je circus met mensen die in een grotere kwetsbaarheid leven? Hoe slaag je erin mensen die wankel in het leven staan, te doen wankelen op een touw? Hoe kunnen ze een diabolo opvangen als ze er nauwelijks in slagen zichzelf op te vangen? Hun leven is een slappe koord. Hoe laat je hen dan lopen op een koord? Of fietsen met een wiel? Is dat het doel?”

Elga Pollet: “Circus is een middel. Wij brengen mensen samen, op projectmatige basis in een school of in voorzieningen zoals gesloten instellingen. Het eerste wat we doen, is een veilige omgeving creëren zodat iedereen zich goed voelt en zichzelf kan zijn. Dan zetten we kleine stapjes. Als lesgever moet je aanvoelen wat de groep nodig heeft. En hoe je hen hun grenzen kan laten verleggen. Wij gebruiken zelden alle circustechnieken. Wij starten, bijvoorbeeld, met een jongleerbal en we vragen om die bal naar elkaar te gooien en oogcontact te maken. Elkaar durven aankijken: dat is een eerste stap. Dan vragen we om een bal bij iemand te leggen. Of we trekken ‘het plateau’ – de speelvloer – op en vragen om zo snel mogelijk een hand op een persoon te leggen. Soms gebruiken we een koord dat ze met behulp van een lange evenwichtsstok moeten oversteken. Zo’n oefening is het einddoel van een traject. Zoiets doen we pas als iedereen er klaar voor is.”

Perceval: “Ik ben in een kwetsbare situatie grootgebracht. Had ik toen een briefje in de brievenbus gevonden waarop stond ‘Kom meedoen met het circus!’ dan zou ik niet gegaan zijn. ‘Ik? Op een touw? Ik met een leeuw in een kooi? Dat doe ik niet.’ Dat had ik toen gedacht.”

Hoe zorgt de volwassen Stefan ervoor dat die kwetsbare mensen de weg naar Het Gevolg vinden?

Perceval: “Dat huis leid ik sinds 2014. Intussen bouwden we een groot netwerk. Het OCMW, de scholen, de CLB’s weten ons te vinden. Als er ergens een ‘clown’ zit – want zo worden mensen die zich expressief willen uiten nog steeds genoemd – dan bellen ze. Onlangs belandde er via de VDAB een rapper uit Limburg bij ons. We schreven samen teksten, maakten muziek en een videoclip. Ik haalde er mijn neef Jeroen (Perceval, red.) bij. Nadien kwam de man van de VDAB kijken. ‘Chique!’ zegt die. ‘Maar wat nu?’ ‘Nu? Nu ga je met die jongen meedenken en kijken hoe hij van muziek misschien zijn leven kan maken. Misschien moet hij naar de muziekschool? Of moet hij een opleiding tot producer krijgen?’ antwoordde ik. Muziek, theater, circus worden te veel als ‘pauzes’ gezien om aan de gedragsproblemen te werken en daarna met het ‘echte’ leven als, pakweg, fabrieksarbeider te starten. Maar de kunsten zijn geweldig goede tools om aan talentontwikkeling te doen!”

“Kijk! (Verschuilt zich achter Elga’s rug) Zó had ik me als jongen gedragen in de circusklas. Ik had me de hele les verschanst achter de docent. En misschien, na enkele lessen, zou ik – dankzij die docent – een grens verleggen. Wat een zalig gevoel zou dat geweest zijn! Een grens kunnen verleggen terwijl je zelfbeeld in duizend splinters op de grond ligt… Ik dacht in de horeca te verzeilen, ik deed ook zes jaar hotelschool, maar volgde de droom – als jongen ging ik naar mijn broer Luk kijken en verving thuis alle namen in het programmaboekje door mijn naam (lacht) – en belandde uiteindelijk toch op de toneelschool. Meteen nadat ik afstudeerde, kon ik in Gent bij Victoria (nu: Campo, red.) aan de slag en nadien bij mijn broer die Toneelhuis oprichtte. Dankzij veel geluk was ik ineens een ernstig acteur die niets meer met zijn afkomst te maken wilde hebben. Tot ik, samen met Jeroen, in 2004 Geest maakte in klassen van het technisch en beroepsonderwijs. De theaters bereiken die groep amper, wat zo zorgwekkend is. Ik kwam die klassen binnen en voelde: dit ken ik, zo was ik, hier ben ik thuis. We maakten in kleine hokjes met spiegelwanden een soort peepshow in de klas over een vader-zoonrelatie. Soms sloegen die gasten de spiegels aan diggelen. ‘Laat die jongen met rust!’ brulden ze dan tegen de spiegel. Omdat het verhaal hen raakte. Ik wilde niet meer weten van die wereld waar ik vandaan kwam. Maar die wereld komt u terug halen. Sindsdien weet ik: je mag nooit vergeten waar je vandaan komt.”

Pollet: “Voilà! Dit is zeer herkenbaar. Ik was op school altijd een buitenbeentje, het enige meisje op een jongensschool, en wist niet goed wat te doen met mijn leven. Ik heb orthopedagogie gestudeerd. Dat bleek niets voor mij. Ik heb geen studiehoofd, ik wil iets meteen in praktijk omzetten. Circus kwam te laat in mijn leven. Dankzij mijn beste vriend, die op z’n zeventiende gestorven is… Hij liet me kennismaken met circus. Die microcrobe gaf ik door aan vrienden en zo kwam ik samen met twee vrienden – waaronder mijn lief Sander De Cuyper – terecht in de circusschool van Brugge. Ik leerde alles razendsnel en wist meteen dat ik met circus mensen wilde helpen. Dat kon toen nog niet als ‘job’.”

©Tom Van Mele
©Tom Van Mele

Perceval: “Overheid en onderwijs deden nog alsof moeilijke groepen niet bestonden.”

Pollet: “Bij Woesh – mijn eerste werk – mocht ik me daar steeds meer op toeleggen. Mijn eerste project was in De Nieuwe Stad in Oostende…”

Perceval: “Die wijk ken ik, sinds enkele jaren woon ik met mijn gezin in Oostende. Vlakbij de zee. Iedereen verklaart me gek. Ik werk natuurlijk in Turnhout… Maar het is zalig! De Nieuwe stad is een sociale woonwijk, hé?”

Pollet: “Ja. De eerste vraag die ik me daar stelde, was de vraag die ik me sindsdien bij de start van elk project stel: ‘wat heeft de groep nodig?’ Die mensen hadden een aanbod nodig waarin ze zichzelf konden zijn. Met circus wil ik elke mens iets waardevols geven, helpen een grens te verleggen. Je ziet mensen groeien en veranderen. Ik vraag nooit wat iemand meemaakte. Ook niet als ik, bijvoorbeeld, projecten doe met jongeren uit de Bijzondere Jeugdzorg, de gemeenschapsinstelling De Zande in Ruiselede, gedetineerden,… Ik wil niet weten wat opvoeders zeggen over hen. Ze groeien tijdens het project en dan beginnen ze zelf te vertellen. Soms laat ik hen net voor de voorstelling vanop video over zichzelf vertellen aan het publiek. Tijdens die voorstelling ziet het publiek hoe zo’n project een meerwaarde is voor hen en hoe het hen helpt om te plaatsen wat ze hebben meegemaakt.”

Perceval: “Dit herken ik volledig. Ons doel is, altijd, een stuk maken. We zijn geen bezigheidstherapeuten. Wij zijn artiesten. Ik hoef ook de verhalen van de kinderen of volwassenen waarmee we werken niet te weten. Tijdens het maken van de beelden komen die verhalen automatisch bovendrijven. Dat zijn cadeaus. En ik voel me ontzettend geprivilegieerd dat ik die cadeaus krijg. Gisteren nog. Ik werkte met een groep kinderen in een school in hartje Antwerpen. Voor me stond een meisje uit het derde leerjaar. Haar papa is gestorven. Ze vertelt dat ze van de imam niet mocht huilen omdat tranen als vlammen zijn op de huid van de overledene. Van een verpleegster kreeg ze dan weer een dagboek waarin ze al haar herinneringen aan haar papa moet opschrijven. ‘En op de eerste bladzijde kleef je een foto van jou en jouw papa!’ Maar die foto heeft ze niet… Conclusie: ze heeft niet echt afscheid kunnen nemen van haar vader. Zulk een verhaal krijg je cadeau. Als kunstenaar denk je vervolgens na hoe je dit in het stuk kan verwerken. Je neemt elk verhaal ernstig. Je neemt elke mens ernstig. Dat zou de samenleving ook moeten doen. (stil) Weet je wat het probleem is? (tekent met zijn hand een lijn in de lucht) Dit. Als maatschappij hebben we een lijn getrokken. Die lijn is ‘normaal’. Alles wat daarvan afwijkt, is een spectrumstoornis. Maar in ons werk bestaat geen spectrum.”

Pollet: “Ik krijg vaak te horen van opvoeders of begeleiders: ‘Die gaat dat niet kunnen. Met die ga je miserie hebben.’ Uiteindelijk blijkt steeds weer dat die jongeren tot veel meer in staat zijn dan zijzelf of hun begeleiders dachten. Onlangs gaf ik een workshop voor Buitenspeeldag en zag ik een groep jongeren met een zware fysieke beperking. Ik zocht contact met hen en een van hen kwam naast me zitten. De begeleiders wisten niet wat ze zagen. Dat meisje zocht normaal nooit contact met anderen. (giechelt) Ik heb jou gegoogeld, Stefan. Toen ik de missie en visie van Het Gevolg las en dan die zin – ‘Het is onze verdomde maatschappelijke plicht om ons gesubsidieerde huis open te stellen voor àlle mensen uit onze samenleving’ – wist ik dat we elkaar zouden begrijpen. Jouw missie is ook de mijne, Stefan. ‘Hoe kan ik de circuswereld inclusiever maken?’ Die vraag is mijn drijfkracht. (fel) Animatorencursussen, de opleiding tot circusdocent,… Het is amper inclusief. Er is zelfs geen circuit voor jongeren met een specifieke ondersteuningsnood! De Brusselse inclusieve circuswerking Circus Zonder Handen werkte zelf aan een opleiding om de animatorcursus toegankelijker te maken. Samen met Viro vzw – een wendbare organisatie in Brugge voor mensen met een beperking – heeft Woesh zes volwassenen opgeleid tot circusassistent. Zij geven onder meer workshops circustechniek in bejaardentehuizen. Dat project gaan we in andere steden uitrollen. Mijn assistent tijdens het geven van workshops is iemand met het Syndroom van Down. Ik zie hem niet als iemand met een beperking. Dat vind ik normaal. Het is abnormaal dat de anderen dit nog steeds niet normaal vinden. Iedereen heeft een beperking, met iedereen is er iets mis. Dat inzicht moeten we meegeven aan kinderen en jongeren.”

Perceval: “Om die reden zetel ik in een van de podiumcommissies die de Vlaamse minister van Cultuur adviseren over het toekennen van subsidies. Ik zit daar om er mee voor te zorgen dat de mentaliteit verandert. Ik zit daar om verantwoordelijkheid te nemen. Anders blijven we maar denken dat die grote huizen fantastische kunst maken. Disability is a possibility. Geen idee wie dit als eerste zei, maar het klopt. Daar moet de wereld, de kunstenwereld, van doordrongen raken. Dat vraagt een compleet andere manier van denken. Maar die kentering is al bezig. Dat moet ook. Er leven steeds meer mensen in armoede. Er komt een armoedetsunami op ons af en de kunstenhuizen kunnen het niet maken om weg te kijken! Het is toch onbegrijpelijk dat Toneelhuis, het huis waar ik met hart en ziel gewerkt heb, nog steeds amper omkijkt naar het kwetsbare deel van de stadsbevolking en 24 euro als basisprijs durft te hanteren. Vandaag! Hoe kunnen we dan mensen – alle mensen – laten voelen wat de kracht is van de kunsten? Het is tijd dat alle deuren, ook die van de artiesteningang, open worden gezet.”

©Tom Van Mele
©Tom Van Mele

Wat hopen jullie nog waar te maken?

Perceval: “Ik wil een Ministerie van Dromen verwezenlijken. Echt waar. Daar werken mensen die gespecialiseerd zijn in beleid maken en mensen opleiden. Mensen zoals Elga. Elke Belg moet er jaarlijks op gesprek over zijn of haar droom. Dan wordt met een expert bekeken hoe die droom kan gerealiseerd worden. Wie niet aan zijn droom werkt, krijgt een boete via de belastingen. Het is de manier om verzuring tegen te gaan, extreem denken tegen te gaan, haat en nijd tegen te gaan. Het is onze verdomde plicht als kunstenaar om mensen te helpen een steen te bewegen in hun leven, een visie te vormen, hun verbeelding te gebruiken. Fantasie is de fucking basis van onze maatschappij! België moet geen land vol autofabrieken worden, laat ons maar een land vol specialisten worden. En ja, mensen met een beperking kunnen evengoed een specialist zijn. Mag ik over Fabian vertellen? Dat was een jongen die in het laagste niveau van het buso zat. De jongen sprak niet. Ik gaf een workshop aan zijn klas. Op een dag ging ik naast hem staan. ‘Waarom spreekt ge niet?’ Na een poosje fluisterde hij een antwoord. ‘Mijn papa is dood.’ Die jongen zat zo vol verdriet dat hij niet meer kon spreken. (fluisterend) ‘Waar droomt ge van?’”

Pollet: “Wellicht had niemand hem dat ooit al gevraagd…”

Perceval: “‘Van sterren en planeten,’ hoorde ik zachtjes. Ik vroeg hem alles op te zoeken over die sterren en planeten. De dag nadien kwam hij met een stapel papier de repetitieruimte in. We schreven samen een monoloog, haalden er citaten uit Shakespeare bij. Hij speelde die solo in DeSingel in Antwerpen. Enkele jaren geleden belde hij me. ‘Stefan, kent ge me nog?’ ‘Natuurlijk,’ zei ik. ‘Ik studeer af aan de technische universiteit van Eindhoven. Dankjewel om destijds over mijn muurtje te kijken!’”

Pollet: “Och… Ik krijg hier kippenvel van.”

Waar droomt u van, mevrouw Pollet?

Pollet: “Ik wil alle doelgroepen bereiken, ik wil dat iedereen kansen krijgt en dat er in elke mens geloofd wordt. Dat er naar elk mens geluisterd wordt. Ik hoop onze werking duurzamer te maken. Dat projectmatig werken – keihard werken aan een project dat dan uitmondt in een climax alias een voorstelling van een avond waarna de kwetsbare deelnemers in een zwart gat vol crisissen tuimelen – voelt haast als weggesmeten geld. Ik wil projecten duurzamer maken voor de deelnemers, onze samenwerkende partners en natuurlijk ook voor Woesh. Daarnaast hebben we ons project Den Draad. Dit is een inclusieve productie die we voor het eerst zullen try-outen op Cirque Plus in de buitenlucht. Daarna passen we de voorstelling aan naar een binnenvoorstelling om te touren in zalen.”

Perceval: “Ook in Het Gevolg denken we na over een duurzamere, meer productionele omkaderingen van onze projecten. Onze voorstellingen worden vanaf 2023 allemaal hartenproducties. Ik wil die projecten in een theaterzaal en niet langer in klaslokalen of turnzalen organiseren. We gaan met onze spelers trouwens ook naar theater. Door zelf te spelen, begrijpen ze de spelers op de scène beter. Zo bouwen we publiek. We zijn de humus.”

We naderen de noen. Wat koken jullie voor elkaar?

Pollet: “Zeebaars in papillot. Dat is een gerecht dat je tijd kan geven, rustig in de oven of op de barbecue. En die bereidingswijze geeft mezelf de tijd om bij mijn tafelgenoten te zijn.”

Perceval: “Ik maak er gratin dauphinois bij. Weet je, theater maken lijkt op koken. Je kookt met alle ingrediënten van de wereld die je de hele tijd binnenkrijgt. We zijn geen restaurant dat croque monsieurs serveert terwijl de Afghaan de afwas doet. Wij vragen aan die Afghaan met welke kruiden hij kookt en zien dat de gerechten van onze afwasser de hit op de kaart zijn. Wij gebruiken de wereld en laten ons publiek proeven van hun verhalen. Of hun circuskunsten. Misschien moeten wij ooit samenwerken, Elga?”

Pollet: “Ja!”

woesh.be
hetgevolg.be

Auteur: Els Van Steenberghe // Fotograaf: Tom Van Mele
Dit artikel verscheen in Circusmagazine #71 (juni 2022)