©Alain Julien

À quoi les carrières dans le cirque ressemblent-elles ? Comment se développent-elles ? À quelles difficultés se heurtent-elles ? Le secteur du cirque est encore relativement jeune en Flandre. Jusqu’il y a peu, nous ne disposions que de peu de données à son sujet. Soucieux de remédier à cette situation, le gouvernement flamand et Circuscentrum ont commandité une étude auprès du cabinet de conseil IDEA. Objectif : proposer des initiatives visant à améliorer la longévité des carrières dans le secteur du cirque.


Met de resultaten van het onderzoek wil het departement aan de slag om de verdere professionalisering van de circussector via een flankerend beleid duurzaam te ondersteunen.

‘Welke acties kan de Vlaamse overheid ondernemen zodat (semi-)professionele circuskunstenaars binnen de, uitgesproken internationaal georiënteerde, circussector optimaal kansen krijgen om hun loopbanen te ontwikkelen met aandacht voor zowel de artistieke, pedagogische als ondersteunende profielen én voor reconversie?’

Dat is de centrale onderzoeksvraag. Circuscentrum zal de resultaten van het onderzoek ook gebruiken om de landschapstekening circuskunsten te voeden.

Om de loopbaanpaden van circusartiesten in beeld te brengen en de onderliggende factoren van de loopbaandynamieken bloot te leggen -en hiervoor een empirische basis te creëren- werd een enquête georganiseerd gericht op circusartiesten in Vlaanderen.

De enquête werd verspreid in september – oktober 2022 door verschillende actoren in het Vlaamse circusveld (zoals DJCM, Circuscentrum, respondenten van de verkennende interviews, leden van de klankbordgroep, ...) en gepromoot op een artiestenoverleg. Er zijn 70 respondenten aan de enquête begonnen, en 52 daarvan hebben deze tot het einde ingevuld. De gemiddelde invultijd bedroeg 15 minuten.

Steekproef online bevraging

SITUERING VAN HET ONDERZOEK

Verschillende beleidsmatige ontwikkelingen (een eerste Circusdecreet in 2008, een vernieuwd decreet in 2019) hebben de laatste jaren impulsen gegeven aan de professionalisering van de circussector. In deze context wil deze studie de positie van circusartiesten en de mogelijkheden voor loopbaanontwikkeling in kaart brengen.

Concreet is deze studie erop gericht om inzicht te brengen in (1) de beleids- en professionele context waarin circusartiesten hun loopbaan ontwikkelen, (2) het verloop van de loopbanen van (semi-)professionele circusartiesten, (3) de bestaande knelpunten en hefbomen voor duurzame loopbanen van circusartiesten en (4) toekomstgerichte initiatieven die de overheid, de bovenbouw en de sector zelf kunnen ondernemen om de loopbanen te verduurzamen.

Er werd een mix van onderzoeksmethoden ingezet, nl. een beknopte deskstudie, 2 internationale benchmarks, 9 verkennende diepte-interviews, een online survey gericht op circusartiesten en 4 focusgroepen met circusartiesten en -professionals. De voortgang van het onderzoek werd opgevolgd door een stuurgroep met leden van departement CJM en Circuscentrum. De resultaten werden tussentijds afgetoetst en verder uitgediept met een klankbordgroep bestaande uit actoren vanuit DJCM, Circuscentrum, en het circusveld (circusartiest, managementbureau, dramaturg, werkplaats, cultuurcentrum).

CONTEXTSCHETS

De belangrijkste actoren die actief zijn in het Vlaamse (en internationale) circuslandschap, zijn:

  • Circusgezelschappen: Artiesten zijn vaak actief in een eigen gezelschap en/of werken mee aan producties van andere artiesten/gezelschappen (al dan niet gesubsidieerd).
  • Circusateliers: Staan in voor de circus-educatieve werking, en zetten vandaaruit soms ook in op andere functies zoals creatie, productie, presentatie en participatie. Voor veel circusartiesten is het circusatelier de kiem voor de loopbaan als circusartiest en/of biedt een circusatelier een tweede tewerkstelling als docent.
  • Opleidingsinstellingen: Naast de circusateliers (in de vrije tijd) bestaan er ook formele opleidingen tot circusartiest: circushumaniora in het Lemmensinstituut in Leuven, een hogere opleiding aan ESAC in Brussel, of andere hogere opleidingen in het buitenland.
  • Circuswerkplaatsen: Plaats waar zowel circusartiesten als circusgezelschappen zich artistiek kunnen ontwikkelen, verdiepen en heroriënteren. In Vlaanderen zijn er vandaag vier structureel gesubsidieerde werkplaatsen.
  • Circusfestivals: Op diverse wijzen dragen circus- en straattheaterfestivals bij aan de ontwikkeling van duurzame loopbanen van circusartiesten. Ze zijn belangrijke plekken waar artiesten hun werk delen met het publiek.
  • Circuscentrum: Circuscentrum is het sectorale ‘steunpunt’ binnen het Circusdecreet en heeft de volgende decretale kerntaken: praktijkondersteuning, praktijkontwikkeling, beeldvorming en promotie, en platform.
  • Managementbureaus en boekingskantoren: Managementbureaus en boekingskantoren ondersteunen circusartiesten bij de zakelijke en organisatorische aspecten van hun werk. Het aanbod aan zulke bureaus is beperkt.
  • Kunstencentra en cultuurcentra: Wat de kunstencentra betreft, stippen we aan dat er in principe geen ‘schotten’ staan tussen het Circusdecreet en het Kunstendecreet. Spelers uit het Kunstendecreet kunnen ook een rol opnemen in de ondersteuning van circusartiesten. Cultuurcentra worden op het lokale beleidsniveau ondersteund. Een groeiend aantal onder hen neemt circus op in de programmering.
  • Internationale partners: Het netwerk dat Vlaamse circusartiesten ondersteunt, overstijgt ook de grenzen van de gewesten en de gemeenschappen. Circusartiesten en gezelschappen doen voor speelkansen en coproductiemogelijkheden een beroep op internationale partners.

De voornaamste beleidsinstrumenten die een rol spelen in de loopbaanontwikkeling van circusartiesten, zijn:

  • Circusdecreet: Het Circusdecreet van 2019 voorziet acht subsidielijnen waarvoor een aanvraag kan worden ingediend. Het kan gaan om structurele subsidiëring, ook wel werkingssubsidie genoemd. Die wordt toegekend voor meerdere jaren en is een subsidie voor de gehele werking van een organisatie, in het bijzonder voor gezelschappen, werkplaatsen, circusateliers en een circuscentrum. De andere subsidielijnen zijn projectsubsidies, die worden toegekend aan een welomschreven project dat afgebakend is in tijd (maximaal drie jaar). Het kan gaan om een projectsubsidie voor creatie en spreiding van een circusproductie, organisatie van een circusfestival, ontwikkelingsgerichte beurzen voor individuele kunstenaars en een subsidie voor internationale reiskosten.

Figuur 1: Subsidie-instrumenten Circusdecreet gekoppeld aan functies / kerntaken

Figuur 1 Subsidie-instrumenten

* Nieuwe subsidielijn ** Inkanteling uit jeugdbeleid *** Circuscentrum heeft als steunpunt ‘praktijkondersteuning, praktijkontwikkeling, platform, beeldvorming en promotie’ als generieke kerntaken

Bron: IDEA Consult op basis van Circusdecreet en de Memorie van toelichting van het Circusdeceet.

  • EU-funding: Initiatieven op Europees niveau zoals Creative Europe, Erasmus+, en Interreg. Verschillende circusspecifieke netwerken (Circostrada, EYCO, CARP, FEDEC,…) die een netwerkfunctie opnemen en zorgen voor kennis- en praktijkontwikkeling op internationaal niveau, worden binnen de EU-context ondersteund.
  • Aanvullende vormen van financiering: Tax Shelter, ParticipatieMaatschappij Vlaanderen, Cultuurkrediet en Crowdfunding.
  • Kunstenaarsstatuut en kunstwerkuitkering: Circusartiesten met een “kunstenaarsstatuut” hebben recht op voordeelregels in de werkloosheidsreglementering, om de periodes tussen betaalde projecten op te kunnen vangen. Vanaf 1 september 2022 is deze regeling uitgebreid naar “kunstwerkers”, zodat ook personen die kunstenaars artistiek of technisch ondersteunen in aanmerking komen voor deze regeling. Voor (circus)kunstenaars die slechts op kleine schaal artistieke prestaties leveren, bestaat de kunstenaarskaart. Deze kaart maakt het mogelijk om gebruik te maken van de kleine vergoedingsregeling (KVR). Deze geeft als voordeel dat de (artistieke) prestaties niet moeten worden aangegeven bij de sociale zekerheid.

LOOPBANEN VAN CIRCUSARTIESTEN

Infographic Loopbanen



Voor de start van de professionele loopbaan wordt de passie voor circus aangewakkerd en worden de technische en artistieke vaardigheden opgebouwd. De circusmicrobe start voor veel circusartiesten op jonge leeftijd. 43,1 procent van de circusartiesten die de enquête beantwoordden, volgde vroeger les in een circusatelier. Daarnaast bestaan er een aantal trajecten die aspirant-circusartiesten kunnen volgen om zich voor te bereiden op een hogere circusopleiding. Er bestaat één circushumaniora in Vlaanderen. Tot slot organiseren ESAC en Circuscentrum jaarlijks de jonge talentenstage, voorbereidend op de toelatingsproeven van circushogescholen.

Daarna volgt voor vele circusartiesten een hogere circusopleiding (in Brussel of in het buitenland – er is immers geen hogere circusopleiding in Vlaanderen). In de enquête volgde 49,2 procent een hogere circusopleiding. In het kwalitatieve luik van het onderzoek werd aangehaald dat zeker in de laatste jaren, de circusartiesten die professioneel actief zijn, doorstromen vanuit een hogere circusopleiding. De oudere garde ging dan weer vaak zonder formele circusopleiding aan de slag. Het aanbod aan circusopleidingen was vroeger immers minder uitgebreid en gekend. Naast hogere circusopleidingen bestaan er ook uitgebreid aanbod aan bijscholingen en workshops zoals masterclasses, vrije training in circusateliers en circusconventies, aldus de geïnterviewde circusartiesten.

De meeste (semi-)professionele circusartiesten starten jong. Circusartiesten zijn bij de eerste tewerkstelling als circusartiest gemiddeld 24 jaar. Van alle circusartiesten die de enquête invulden, start 62,5 procent meteen na afronden van de studies als (semi-)professioneel circusartiest. Onder de groep die een hogere circus- of podiumkunstenopleiding heeft gevolgd, is dat aandeel een pak hoger: 78,4 procent.

De meeste circusartiesten zijn gestart door het maken van een eigen circusproductie (66,7%). Dit kan alleen, maar ook samen met andere studenten of afgestudeerden in een productiegroep/collectief. Eén op vier startende circusartiesten werd gevraagd door een ander gezelschap. De eerste eigen circusproductie bij opstart gebeurde meestal zonder externe financiële steun. Als er al ondersteuning was vanuit het circuslandschap, dan is de meest voorkomende vorm van ondersteuning bij de eerste productie vooral van niet-financiële aard.

Vooral de artistieke en technische vaardigheden blijken enorm belangrijk bij de opstart als circusartiest (88,9% geeft aan dat deze geholpen hebben). Het netwerk is een andere belangrijke factor bij de opstart. 59,3 procent van de bevraagde circusartiesten geeft aan dat goede raad van andere circusprofessionals hen heeft geholpen en 48,1 procent geeft specifiek aan dat het opgebouwde netwerk heeft geholpen.

De meeste circusartiesten zijn continu aan de slag gebleven als circusartiest. De meeste circusartiesten (84,2%) in de enquête melden dat ze een continue loopbaan hebben, ze zijn m.a.w. steeds aan de slag gebleven als circusartiest, weliswaar vaak gecombineerd met andere jobs. Om na de opstart ook effectief aan de slag te kunnen blijven als circusartiest, blijken het professionele netwerk (waarbij vooral circusfestivals erg belangrijk blijken), en voldoende speelkansen van belang te zijn (die zijn nodig voor continuïteit in de inkomsten). Daarnaast zijn ook voldoende mogelijkheden tot artistieke ontwikkeling en ontplooiing, voldoende middelen om nieuw werk te maken, en directe financiële ondersteuning belangrijke hefbomen. Ook “goesting en doorzetting” werden als belangrijke hefboom aangehaald om aan de slag te blijven als circusartiest.

Maar sommige circusartiesten stromen ook (tijdelijk) uit de sector uit. De belangrijkste redenen om uit te stromen (al dan niet tijdelijk), blijken het gebrek aan financiële zekerheid, corona, een blessure, onvoldoende speelkansen, subsidies die niet gegund zijn, een onhaalbare combinatie werk/privé balans, het te veel aan niet-artistieke activiteiten die erbij komen kijken, en de emotionele belasting. Uit de focusgroepen blijkt dat het vaak een combinatie is van verschillende factoren die demotiverend zijn waardoor de “goesting en drive” op hun grenzen botsen. Ook het tourleven blijkt moeilijk te combineren met een gezin. Het uitbesteden van bepaalde ondersteunende taken kan een oplossing zijn. Maar in een sector waar de budgetten al krap zijn, is dat vaak financieel niet haalbaar. Tot slot kunnen beperkte speelkansen later in de loopbaan een rol spelen. Naarmate de loopbaan vordert, worden scherpere artistieke selecties gemaakt, en zijn er soms minder speelkansen voor gevestigde artiesten vanwege de aandacht voor “de nieuwe lichting” of populaire namen.

De meeste circusartiesten willen ook in de toekomst aan de slag blijven in de circussector, al is dat voor één op vijf wel onder voorwaarden (bv. haalbare werk-privé balans, ecologische duurzaamheid, solide financiële basis, fysiek en mentaal welzijn, ondersteuning managementbureau, voldoende middelen voor nieuwe creaties, mogelijkheden voor artistieke ontwikkeling en speelkansen, …). De meeste circusartiesten zijn dan ook tevreden over hun tot dan toe afgelegde loopbaan. De respondenten aan de survey geven een gemiddelde score van 7,7 op 10. De tevredenheid is een stuk lager wat betreft de vooruitgang op vlak van werkzekerheid en financiële inkomsten. Slechts de helft is op dit vlak tevreden.

TEWERKSTELLING VAN CIRCUSARTIESTEN

Infographic Tewerkstelling

In de enquête werden de kenmerken van zowel de eerste als de huidige tewerkstelling als circusartiest in kaart gebracht:

  • Freelance is het meest gebruikte statuut. In de huidige tewerkstelling werkt 37,3 procent in het freelance statuut (40,7% bij de eerste tewerkstelling). Daarnaast werkt 29,4 procent als zelfstandige (20,3% bij de eerste tewerkstelling) en 25,4 procent in dienstverband (18,6% bij de start). Het aandeel dat werkt zonder statuut is sterk gedaald in vergelijking met de eerste tewerkstelling (19,6% vs. 37,3% bij de start),
  • Meestal wordt creëren en uitvoeren gecombineerd. 58,8 procent werkt zowel als maker en performer (52,5% bij de eerste tewerkstelling). 21,6 procent is uitsluitend als performer actief (dat was nog 35,6 procent bij de eerste tewerkstelling) en 19,6 procent uitsluitend als maker (11,9% bij de eerste tewerkstelling).
  • Heel wat circusartiesten starten een eigen gezelschap. 54,9% is aan de slag bij het eigen gezelschap (dat aandeel was 44,1% bij de eerste tewerkstelling). Nog eens 15,7 procent werkt zowel bij het eigen als bij één of meerdere andere gezelschappen (vgl. 22% bij de eerste tewerkstelling).
  • De meeste circusartiesten hebben een internationale loopbaan. 70,6 procent is zowel binnen als buiten Vlaanderen en Brussel actief. Slechts 15,7 procent is uitsluitend binnen Vlaanderen en Brussel actief, terwijl dit bij de start van de loopbaan nog 40,7% was. Naarmate de loopbaan vordert, slagen artiesten die in onze regio gestart zijn, er dus in om te internationaliseren.
  • De job als circusartiest wordt vaak gecombineerd met een andere job. Bij de eerste tewerkstelling combineert maar liefst 74,1 procent de job als circusartiest met een andere job. Bij de huidige tewerkstelling is het aandeel dat jobs combineert fors gedaald, al blijft het hoog: nog 56,8 procent combineert de tewerkstelling als circusartiest met een andere job.
  • De meest gebruikte vergoedingssystemen zijn facturatie van artistieke prestaties, kunstenaarsstatuut en KVR’s. Bij de huidige tewerkstelling wordt ongeveer drie vierde van de circusartiesten vergoed voor hun werk via de facturatie van artistieke prestaties (inclusief uitkoopsommen). Bij de eerste tewerkstelling is dat slechts 54,9 procent. Daarnaast heeft 26,7 procent het kunstenaarsstatuut (vs. 15,7 bij de eerste tewerkstelling), 26,7 maakt aanspraak op een persoonlijke beurs of projectsubsidie (vs. 21,6 % bij de huidige tewerkstelling), en 26,7% werkt met KVR’s (vs. 49,0% bij de eerste tewerkstelling).
  • Meer dan de helft van de artiesten maakt producties zonder externe financiering. Daaronder kan begrepen worden dat er voor de kosten verbonden aan creatie en productie noch subsidiëring noch coproductiebijdragen waren. De productie werd uit eigen zak betaald, maar leverde later mogelijk wel inkomsten uit uitkoopsommen. Opmerkelijk: het aandeel dat werkt met niet-gefinancierde producties is bijna gelijk bij de eerste als bij de huidige tewerkstelling (52,8% vs. 51,4% bij de eerste tewerkstelling).

KNELPUNTEN EN HEFBOMEN VOOR DUURZAME LOOPBANEN

De knelpunten en hefbomen die werden geïdentificeerd om een duurzame loopbaan als circusartiest te kunnen uitbouwen, worden gestructureerd volgens 5 dimensies van duurzaamheid: economische, artistieke, ecologische, menselijke en sociale duurzaamheid.

  • Economisch duurzame loopbanen
Economische knelpunten en hefbomen

Door de ontwikkeling van het Circusdecreet zijn de subsidiemogelijkheden (en bedragen) de voorbije jaren stelselmatig uitgebouwd. Toch blijft het werk als circusartiest samengaan met doorgaans lage lonen. Zo staat er door de beperkte budgetten een grote druk op de hoogte van uitkoopsommen en is er bovendien een beperkte transparantie over de prijszetting van deze uitkoopsommen. Hoewel fair pay & fair practice meer aandacht krijgen dan vroeger, blijkt fair pay bij de prijszetting van uitkoopsommen nog niet zo ingeburgerd. Bovendien blijkt in de praktijk dat zelfs met subsidies vaak niet alle werkzaamheden vergoed worden (ontwikkelingsgerichte activiteiten, maar ook administratie, planning, communicatie, logistiek, websitebeheer, enz.), ondanks de mogelijkheden in het Circusdecreet. De drie gezelschappen die ervoor gekozen hebben om een aanvraag in te dienen op het decreet voor structurele ondersteuning, hebben vandaag wel een ruimere financiële basis om op terug te vallen. De meeste artiesten hebben deze stap nog niet gezet, en zijn aangewezen op projectsubsidies. Bij de opmaak van een subsidiedossier zullen circusartiesten ook geregeld niet de volledige reële kosten inbrengen, in de hoop meer kans te maken op een positief antwoord. Gebrekkige kennis rond het opmaken van een subsidiedossier bemoeilijkt bovendien de toegang tot financiële ondersteuning.

Daarnaast zijn inkomsten van circusartiesten vaak onzeker en onstabiel. Circusartiesten kunnen nooit zeker zijn of subsidieaanvragen aanvaard zullen worden, noch of ze voldoende speelplekken zullen kunnen vinden. Het kunstenaarsstatuut kan de instabiliteit in inkomsten in zekere mate opvangen, maar gaat toch ook gepaard met heel wat administratie en bewijslast wat voor sommigen voor onzekerheid zorgt. Overigens is er voor circusartiesten weinig sociale bescherming.

Speelkansen creëren is een belangrijke hefboom om continuïteit te voorzien in de activiteiten en dus ook in de loopbanen van circusartiesten en -gezelschappen. Vandaag zijn er dan ook heel wat initiatieven die inzetten op het verhogen van speelkansen. Toonmomenten en festivals zijn essentieel als plekken waar (internationale) programmatoren nieuw werk kunnen zien. Er zijn diverse initiatieven – vooral binnen de werking van Circuscentrum, naast ook festivals en werkplaatsen – om in te zetten op de zichtbaarheid, promotie van artiesten, gezelschappen en producties. De voorbije jaren is er ook beleidsmatig sterker in gezet op de internationale promotie van circus uit Vlaanderen (o.a. in Frankrijk).

Toch kan het een uitdaging zijn om voldoende speelkansen te vinden. Programmatoren – zowel in binnen- als buitenland - hebben beperkte budgetten en publieksopkomst is daarom erg belangrijk. Ook tijd voor prospectie wordt schaarser. Dat maakt het voor kleinere, ongekende compagnieën moeilijker om kansen te krijgen. Er wordt een groeiende openheid voor hedendaags circus in Vlaanderen vastgesteld, zowel bij presentatieplekken als bij het publiek, maar er is toch nog groeipotentieel. Daarnaast is de infrastructuur van de presentatieplekken vaak een heikel punt. De zalen van cultuurcentra zijn niet altijd uitgerust om circusvoorstellingen te ontvangen.

Traditionele circussen werken niet op uitkoop, ze spelen op eigen risico. Dit brengt een grote mate van onzekerheid mee. Een voornaam knelpunt is de toenemende druk op standplaatsen (aantal vermindert, kleiner, stringentere regels, ook op vlak van affichage, ...). Circuscentrum treedt vandaag al op als aanspreekpunt en bemiddelaar voor lokale besturen en bovenlokale initiatieven.

Tot slot botsen heel wat circusartiesten op de zakelijke aspecten die bij het werk van een circusartiest komen kijken. Enerzijds ontbreken deze vaardigheden bij heel wat circusartiesten. In de circusopleidingen wordt hier dan ook beperkt aandacht aan besteed. Anderzijds ontbreekt het de circusartiesten vaak aan tijd om hier fundamenteel op in te zetten. Projectmatig werken creëert weinig ruimte voor zakelijke professionalisering.

Ondersteuning bij de zakelijke aspecten is dan ook een hefboom. Het aanbod aan boekingskantoren en de betaalbaarheid ervan is voor circusartiesten echter beperkt. Er is een grote nood aan organisaties die niet projectmatig, maar 'trajectmatig' inzetten op de continuïteit in de activiteiten van circusartiesten. De sector exploreert deze en andere mogelijkheden, hoewel de mogelijkheden binnen het huidige Circusdecreet op dit vlak vooralsnog te beperkt blijven en niet uitnodigen om toekomstgericht te werken aan innovatieve oplossingen.

  • Artistiek duurzame loopbanen
Artistieke knelpunten en hefbomen

Er zijn diverse initiatieven ontwikkeld die bijdragen aan een meer duurzame loopbaanontwikkeling vanuit een artistiek perspectief. Zo zijn er werkingssubsidies, projectsubsidies voor creatie en spreiding, en ontwikkelingsgerichte beurzen. Daarnaast is er bij de werkplaatsen, circusateliers, tijdens festivals, op conventies, ... een breed aanbod aan informele mogelijkheden om de artistieke en technische skills tijdens de loopbaan te ontwikkelen, zowel collectief als individueel. Via residenties en coproducties kunnen de werkplaatsen – en in principe zelfs festivalorganisatoren – ook onderzoek en ontwikkeling ondersteunen. Tot slot zet Circuscentrum als steunpunt in op praktijkontwikkeling en -ondersteuning. Zowel traditionele als hedendaagse circussen hebben toegang tot deze vormen van ondersteuning.

Toch worden ook knelpunten voor de artistieke en technische ontwikkeling geïdentificeerd. De scope van het instrumentarium voor onderzoek en ontwikkeling blijft te beperkt. Om een artistiek langetermijnperspectief voor zichzelf te creëren, moeten circusartiesten het aanbod van diverse ondersteunende organisaties met elkaar combineren. Daarbij zijn ze afhankelijk van (veel verschillende) gatekeepers. Het vraagt een goede kennis van de sector en coördinatietijd. En tot slot doet er zich een tekort voor aan circusdocenten met de juiste combinatie van artistieke en pedagogische skills.

  • Ecologische duurzaamheid
Ecologische knelpunten en hefbomen

In toenemende mate speelt ecologische sensibiliteit ook een rol in loopbaankeuzes, zeker in een sector die zo uitgesproken internationaal is. Zo zijn er circusartiesten met een internationale loopbaan – waarbinnen internationale mobiliteit van producties belangrijk is omwille van de speelkansen – die deze vorm van internationalisering afbouwen en bewust meer inzetten op activiteiten in Vlaanderen en Brussel. Anderen zetten in op meer duurzame vormen van internationaal reizen (trein, wagen,...). Een opportuniteit die op dit vlak nog verder kan gevaloriseerd worden, is het zichtbaar maken van de mogelijkheden en het ecosysteem in Wallonië en de buurlanden.

Ook in professionele beslissingskaders neemt de aandacht voor ecologische duurzaamheid toe (bv. Perform Europe als EU-pilot voor de ondersteuning van duurzame internationale tournees van circusproducties). Verder zijn er echter nauwelijks stimuli in de huidige beleidskaders voor ecologische duurzaamheid.

  • Menselijk duurzame loopbanen
Menselijke knelpunten en hefbomen

Met menselijke duurzaamheid doelen we op de inclusie in de circussector, alsook de werkbaarheid van het werk als circusartiest - doorheen de hele loopbaan.

Hoewel er vele voorbeelden zijn van hoe circus een motor kan zijn van inclusie en participatie, wordt het professionele circuslandschap – in Vlaanderen, maar ook daarbuiten – opvallend vaak omschreven als een weinig diverse, 'ons-kent-ons' sector waarin vele uitsluitingsmechanismen spelen. In het onderzoek kwamen o.a. knelpunten op het vlak van gendergelijkheid en inclusie van mensen met een benadeelde sociaaleconomische achtergrond en functiebeperking naar voor. Initiatieven om het circuslandschap meer inclusief te maken zijn er in toenemende mate, maar blijven incidenteel/experimenteel.

Ook op vlak van werkbaar werk zijn er grote uitdagingen. Op dit moment zijn er nauwelijks hefbomen voor een betere work-life balans. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij diverse circusorganisaties (festivals, werkplaatsen, andere residentieprogramma's) die er bij de ontwikkeling van processen en formats meer rekening mee moeten houden dat artiesten ook ouders zijn en families hebben (bv. residenties voor artiesten met families). Ook wordt het creatieproces als emotioneel belastend ervaren en ook de fysieke belasting en risico’s voor het lichaam van uitvoerende circusartiesten zijn uiteraard niet te ontkennen. Er is nood aan spreekwoordelijke vangnetten om de fysieke en mentale risico's voor artiesten te beperken.

Tot slot is voldoende en waardevol bewegingskapitaal, nl. competenties om loopbaanstappen te kunnen zetten (het gaat dan om zowel artistieke, zakelijke, sociale, als andere relevante competenties) belangrijk. Niet alleen om te groeien en ontwikkelen in de loopbaan, maar ook omwille van de grote onzekerheid die de loopbaan van een circusartiest kenmerkt. Circusartiesten blijken doorgaans geen concreet idee te hebben van andere richtingen die ze de loopbaan kunnen uitsturen indien het niet langer vol te houden is om als circusartiest aan de slag te blijven. Tegelijk is het voor de professionalisering van de circussector en het doorgeven van ambacht, techniek en expertise een grote meerwaarde als circusartiesten zich binnen de circussector heroriënteren.

Bij de traditionele circussen is er sowieso geen sprake van een scheiding van leven en werk. De uitdaging op menselijk vlak situeert zich vooral bij de opleidingsmogelijkheden voor circuskinderen.

  • Sociaal duurzame loopbanen
Sociale knelpunten en hefbomen

Met sociale duurzaamheid doelen we op het ontwikkelen van duurzame relaties en netwerken, wat erg belangrijk is in de loopbanen van circusartiesten. Uit diverse onderzoekstappen blijkt de sterke (interne) vernetwerking van het circuslandschap in Vlaanderen, alsook het belang van ondersteuning vanuit zowel de vriendengroep als een diversiteit aan organisaties in het circuslandschap.

Er bestaan uitgebreide mogelijkheden in Vlaanderen om het netwerk op te bouwen. Circusateliers, werkplaatsen, festivals, initiatieven van Circuscentrum, … zijn de plekken waar circusartiesten, onder peers, elkaar ontmoeten, met elkaar in gesprek gaan, elkaar versterken. Ook via circusopleidingen en interdisciplinaire opleidingen zoals dans en theater bouwen heel wat circusartiesten een (internationaal en multidisciplinair) netwerk op. Ook internationale actoren spelen een belangrijke rol binnen de loopbaanpaden van circusartiesten.

Het blijft echter de individuele verantwoordelijkheid van circusartiesten om in het netwerk te investeren. Je weg vinden in dit landschap van relaties vergt bepaalde sociale vaardigheden en netwerkingskills. Het vergt ook de tijd en capaciteit om te investeren in netwerkontwikkeling. Om artiesten op dit vlak te ‘ontzorgen’, is er een zeer grote nood aan managementbureaus, boekingskantoren en spreidingsbureaus die kunnen investeren in de opbouw van contacten en die hun netwerk kunnen inzetten voor de promotie en spreiding van meerdere artiesten. Specifieke aandacht vergt de aansluiting van de netwerken in Vlaanderen op internationale netwerken. Internationaal voet aan grond krijgen is immers niet zo eenvoudig, aldus de bevraagde artiesten in de interviews.

TOEKOMSTPISTES

Op basis van de bevindingen in het onderzoek, werden een aantal toekomstpistes geformuleerd, opnieuw gestructureerd volgens de 5 dimensies van duurzaamheid.

Om de loopbanen economisch te verduurzamen, stellen we voor om:

  • Een diverser type aan activiteiten van circusartiesten beter te vergoeden: fair pay & fair practice principes verder mainstreamen en institutioneel verankeren, een functionele verbreding van projectmatige subsidies, betere sensibilisering en toeleiding naar vormen van aanvullende financiering en verduidelijken waarom het Circusdecreet vooral open staat voor vzw’s en mogelijke impulsen voor profit-initiatieven onderzoeken.
  • Ruimte bieden voor meer diverse organisatiemodellen: organisaties die 'trajectmatig' inzetten op de continuïteit in de activiteiten van circusartiesten, die ofwel all-in ondersteuning voorzien óf die artiesten helpen om de diverse tools en instrumenten aan elkaar te verbinden in artist-run of artist-centered structuren.
  • Inzetten op het creëren van speelkansen door lokale besturen en actoren verder te sensibiliseren voor het traditionele circus, door verder in te zetten op (collectieve) promotie en speelkansen, zowel in binnen- als buitenland, door projectsubsidies mogelijk te maken louter voor spreiding en door het imago en bekendheid van hedendaags circus bij brede publiek te versterken.
  • Bestendiging van bestaande sectorinitiatieven m.b.t het versterken van zakelijke vaardigheden bij de circusartiesten en de aandacht voor deze vaardigheden in opleidingen verhogen.

Om de loopbanen artistiek te verduurzamen, stellen we voor om:

  • Het bestaande aanbod voor artistieke/technische ontwikkeling te continueren en deelname aan deze activiteiten beter te vergoeden, door een heldere communicatie over de mogelijkheden binnen de huidige subsidiecategorieën in het Circusdecreet en eventueel op langere termijn een bredere invulling van de functie ‘ontwikkeling’ in een hernieuwd decreet.
  • Ook voor artistieke duurzaamheid bevelen we aan om ruimte te maken voor de ontwikkeling van nieuwe organisatiemodellen waarbij circusartiesten zelf zeggenschap hebben over hun artistieke ontwikkeling op de lange termijn. Daarbij is er nood aan kennisdeling en R&D op dit vlak, een nood die door bovenbouworganisaties gelenigd kan worden (Circuscentrum in samenwerking met Kunstenpunt, Cultuurloket). Op korte termijn is er nood aan optimalisering via communicatie over de huidige mogelijkheden binnen het decreet. Op de langere termijn kan een decretale herziening zorgen voor een benadering die meer aansluit bij de noodzaak van een diversiteit aan organisatiemodellen.
  • Circus te erkennen als immaterieel erfgoed en initiatieven te nemen voor artistieke kennisdeling tussen circusartiesten en gezelschappen.

Om de loopbanen ecologisch te verduurzamen, stellen we voor om:

  • Ecologische duurzaamheid als aandachtspunt (ontvankelijkheidsvoorwaarde, criterium, …) mee te nemen binnen beleidskaders.
  • Good practices te delen en artistiek en organisatorisch experiment mogelijk te maken, alsook circusorganisaties naar sectoroverschrijdende netwerken en tools toe te leiden.

Om de loopbanen menselijk te verduurzamen, stellen we voor om:

  • Een strategie en actieplan omtrent inclusie op sectorniveau te ontwikkelen.
  • Nieuwe formats voor de ondersteuning van de werk-privé balans van circusartiesten te ontwikkelen.
  • Opleidingsmogelijkheden voor kinderen bij traditionele circussen te voorzien, en over het belang te sensibiliseren door de overheid en bovenbouw.
  • Vangnetten op te zetten die de fysieke en mentale risico’s voor artiesten beperken.
  • Reconversiemogelijkheden en trajecten om te heroriënteren bloot te leggen.

Om de loopbanen sociaal te verduurzamen, stellen we voor om:

  • Een inclusieve benadering te hanteren bij het opzetten van netwerkmomenten.
  • Netwerkontwikkeling van circusartiesten te ondersteunen door een diversiteit aan organisaties te voorzien die artiesten daarbij kunnen ondersteunen, alsook mogelijkheden voorzien zodat artiesten/gezelschappen zelf voldoende capaciteit (nl. tijd en expertise) voor netwerkontwikkeling kunnen ontplooien. Een duurzame organisatorische ondersteuning is hierbij belangrijk.