Geen kunst zonder kritiek - opiniestuk door Wouter Hillaert

Wat heeft circus nodig om zich een kunst te noemen? Alles begint natuurlijk bij uitdagende artiesten en gedreven programmatoren. Maar met funderingen alleen bouw je nog geen huis. En zelfs met werkplaatsen, creatiefestivals en een gediversifieerd subsidiebeleid – allemaal noodzakelijke randvoorwaarden waar de Vlaamse circuskunsten de voorbije jaren serieuze stappen in hebben gezet – blijft elke kunst incompleet. Eén cruciale schakel ontbreekt nog in Vlaanderen: een eigen gefundeerde kritiek, een continue kritische praktijk over circuskunst. Ik bedoel: beschouwers die hun leven geven aan het frequent beoordelen van circusvoorstellingen, zoals artiesten hun leven geven aan de creatie ervan, volgens de kunst van het vak.

Wie zijn die critici bij ons? Waar worden hun nauw kijkende recensies gepubliceerd? Welk onafhankelijk medium volgt de ontwikkelingen in het circus op de voet, zet lijnen uit en trekt af en toe een stevige streep? Ik zie het niet meteen. Er is natuurlijk dit magazine, maar in het sectorblad van een steunpunt ligt kritiek altijd moeilijk. Ook de reguliere media besteden gelukkig steeds meer aandacht aan de circuskunsten, maar het blijven de reguliere media: ze pikken de cherry’s, en dat zijn dan veelal snelle kersen of tomaatjes. Zelfs dieper gravende bladen als Etcetera of de Nederlandse Theaterkrant doen noodgedwongen aan gelegenheidskritiek, op het ritme van die schaarse critici met een neus voor circus.

Zelf doe ik al twintig jaar aan (theater)kritiek, maar in de circuskunsten ben ik niet echt thuis. Het zou dus best kunnen dat ik iets over het hoofd zie. Maar daarmee zitten we meteen bij de kern van het probleem: circus wordt in Vlaanderen meestal publiek beoordeeld door heel brede en dus deels oneigenlijke perspectieven, tegen de lat van andere disciplines.

Onlangs werd ik daar zelf weer mee geconfronteerd toen ik Exit van Piet Van Dycke zag. Een van de juweeltjes van afgelopen seizoen uit het circuscircuit, zo was mij verteld. Zelf had ik het evenwel moeilijk met de discrepantie tussen wat de voorstelling wil vertellen, en hoe ze dat doet. Kan je sociaal individualisme en psychologische thuisloosheid wel echt voelbaar maken met tricks waarbij performers elkaar continu moeten ondersteunen? De individuele onverstoorbaarheid van de vier spelers in Exit strookte voor mij niet met wat ze intussen allemaal moesten doen mét elkaar. Het kwam me allemaal wat te ingestudeerd over, ten koste van wat Van Dycke zelf leek te willen thematiseren. Maar lag die discrepantie echt aan de voorstelling of veeleer aan mijn theaterblik, die onbewust geoefend is in personages en narrativiteit, minder in de traditie van abstractie en van corporele kunde? Ik ken simpelweg te weinig van de achtergrond van bascule, straps, trapeze en acrodans om Exit echt op zijn volle waarde te lezen.

Ik vrees dat dit voor wel meer van mijn collega’s geldt. Kritische reflectie over circus heeft in Vlaanderen op zijn best iets van een darmspecialist die zich uitspreekt over een hartkwaal. Op zijn slechtst wordt er helemaal geen diagnose gemaakt. Wie schrijft met dezelfde kennis van zaken over circuskunsten als de artiesten op scène? Waar worden met zekere regelmaat pertinente vragen gesteld over de artistieke tendensen en de bredere huishouding van het circus, in het licht van zijn lange geschiedenis en zijn internationale ontwikkelingen?

Er zijn er wellicht die vinden dat de populaire geest van de circuspraktijk net gevrijwaard moet worden van al te veel reflectie. Dat circus net beter af is zónder kritiek. Over critici bestaan dan ook veel clichés. Dat het mislukte kunstenaars zijn. Dat ze miskweekt zijn op universitaire banken en de boel vanachter hun geslepen brilletje onnodig academiseren en overintellectualiseren. Dat ze lijden aan moralisme, aandachtzucht of erger nog: verdoken machtswellust. Dat ze alleen zien wat ze willen zien, terwijl ze niets kennen van de vloer. ‘Critici zijn als eunuchs in de harem’, zo luidt een befaamde quote van Iers toneelschrijver Brendan Behan. ‘Ze zijn er elke avond, ze zien elke avond hoe het gaat en hoe het moet, maar ze kunnen het zelf niet.’ Ook Statler en Waldorf, de twee huiscritici van The Muppet Show, deden weinig goed aan het publieke beeld van de recensent. Spontaan associëren we deze pennenlikkers nog altijd met de ongewenste nonkel op het familiefeest.

Toch kan ‘kritiek’ zoveel meer betekenen dan haar negatieve bijklank van ‘afbreken’ en ‘neerzagen’, zeker voor een nog jonge kunstpraktijk als circus. Kritische beschouwing kan voorstellingen, makers of nieuwe ontwikkelingen ook positief promoten, niet zelden ook met meer overtuigende argumenten dan hun directe fans. Dankzij recensies stijgen creaties uit boven hun eigen kringetje, komen ze onder de aandacht van drukbezette programmatoren, krijgen ze een duwtje in de rug bij subsidiedossiers, gaat er een breder gerucht over leven. Of neem de mail die ik onlangs kreeg van een toneeluitgever: dat zij na mijn recensie over een jonge theatermonoloog besloten had om deze nieuwe tekst tóch te publiceren. Als critici passie paren aan expertise, kunnen ze voor makers nieuwe deuren openen. Ze gelden bij andere veldspelers als onverdachte autoriteit. Ze overzien het veld als weinig anderen.

Tegelijk gaat het belang van kritiek zoveel verder dan dit directe promotionele aspect. Ze sche(r)pt een nieuwe of meer genuanceerde vocabulaire over het vak en het medium. Ze populariseert veldinterne kwesties en academisch onderzoek naar een breder publiek. Ze toetst de kunsten aan eigentijdse maatschappelijke evoluties. En zeker omdat ook circus een vergankelijke kunst is, leggen recensies door de jaren een archief aan voor later onderzoek. ‘Kunst’ is nu eenmaal geen aangeboren kenmerk van een creatie of discipline. Het is een eigenschap en een waardering die je van buitenaf wordt toegekend. En vertrouwde critici spelen daar een sleutelrol in.

Maar misschien wel de eerste reden waarom de Vlaamse circuskunsten werk moeten maken van een eigen structurele kritiek, is hun nog wat perifere positie in de brede podiumkunsten. Ook jeugdtheater, stand-up comedy en sociaal-artistiek werk hebben dat ooit ervaren: het gevoel dat er op hen werd neergekeken, dat ze moesten vechten tegen allerlei clichés vanuit ‘het echte theater’, dat ze niet serieus genomen werden. Klinkt bekend? De circuskunsten mogen intussen wel bogen op een eigen decreet en meerdere kwaliteitsfestivals, ze kunnen nog winnen aan symbolisch kapitaal. Dat jeugdtheater nu voor vol wordt aangezien, en participatief werk zich als een olievlek uitbreidt over de kunsten, hebben ze mee te danken aan critici. Critici die er zich bekwaamd hebben in die specifieke expressie, die bij de media hebben gevochten voor aandacht, die mee het discours hebben bepaald. In the long run zijn critici dus geen vijanden van de kunst, maar medestanders. Vraag dat maar aan de makers van de Vlaamse Golf in de jaren 1980, van Guy Cassiers tot Anne Teresa De Keersmaeker. Het was mee dankzij een jonge garde critici die hun rare vormvernieuwing voorzag van een bevlogen kritische spiegel, dat ze daarna zoveel naam hebben gekregen. Die jonge pennenlikkers wonnen een heel publiek voor wat eerst maar moeilijk begrepen werd.

Dus beste circusveld, hoe gek dat ook klinkt: creëer uw eigen kritiek. Het zal sowieso voor spanningen zorgen met nieuwe eunuchen. Maar uiteindelijk zal het alleen maar lonen.

Wouter Hillaert

Wouter Hillaert was 15 jaar lang freelance theatercriticus en cultuurjournalist bij De Morgen en De Standaard. Tussen 2003 en 2020 trok hij ook mee de redactie van cultuurmagazine rekto:verso. Vandaag doceert hij enkele vakken aan het Conservatorium Antwerpen en is hij bezig aan een boek over theater sinds 2000.

Dit artikel verscheen in Circusmagazine #76 (september 2023)